Als Christus de boodschapper niet toerust, zendt en bevestigt, dan is alles wat hij of zij doet betekenisloos. Hoeveel boodschappers zenden zichzelf? Hoe vaak wordt de Naam van God gebruikt om anderen te overtuigen dat men geloofd moet worden? Hoe gemakkelijk wordt de Naam van God ijdel gebruikt om een eigen zaak te bevorderen of om een eigen visie te verkondigen?
Geestelijk gezag ligt niet in de spreker en zijn welsprekendheid of overtuigingskracht. De vraag is of Christus de opdrachtgever van de boodschap is, zodat er autoriteit van uitgaat en geestelijk leven er de vrucht van kan zijn. Zo openbaart Jezus zich aan Sardes: ‘Ik ken uw werken, en weet dat u de naam hebt dat u leeft, maar u bent dood.’ Openbaringen 3:1b (HSV).
In Sardes kijkt Christus allereerst naar wat de gemeente doet. Aantallen, bezit en uiterlijk vertoon maken op Hem geen indruk. De stad Sardes was in verval geraakt en hield haar imago hoog door te wijzen naar haar welvarende verleden. Het lijkt erop dat ook de gemeente de schijn hoog probeert te houden. Maar Christus kent de gemeente: Hij ziet wat de menselijke ogen niet zien. Hij doorgrondt de schone schijn en kijkt dwars door de buitenlaag heen. Hij kan onderscheiden wanneer religieuze activiteit en allerlei goede werken slechts de buitenkant zijn van innerlijke dood en leegte.
In de brief klinkt kritiek op het feit dat de christenen in Sardes genoegen hebben genomen met het in stand houden van een imago, een reputatie. Zij hebben slechts rekening gehouden met de menselijke toeschouwers en niet met de Rechter die door alles en iedereen heen kijkt. Wat ziet Hij bij jou? Leven? Of uiterlijk vertoon?