In deel 1 beschreef ik het probleem van de oppervlakkige prediking. De oplossing is heel eenvoudig: voorgangers moeten leren hoe ze bijbelse theologie in hun prediking een plek moeten geven. Daar gaat echter nog een vraag aan vooraf: wat is bijbelse theologie?
Bijbelse versus systematische theologie
Charles H.H. Scobie definieert bijbelse theologie als ‘het onderzoek naar het verstaan van Gods openbaring zoals vervat in de canonieke geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament’ (in ‘Tyndale Bulletin’ 42, 1991, 36). In tegenstelling tot de systematische theologie richt bijbelse theologie zich op de verhaallijn van de Bijbel. Systematische theologie steunt op de bijbelse theologie, maar is atemporeel.
Don Carson zegt over bijbelse theologie: ‘Ze staat dichter bij de tekst dan systematische theologie, is erop gericht om gevoeligheid te ontwikkelen voor de eigenheid van elk corpus, en wil rekening houden met het specifieke karakter van de tekst bij het leggen van verbindingen tussen de verschillende corpora. Als het goed is fungeert de bijbelse theologie dan ook als een soort brug tussen verantwoorde exegese en verantwoorde systematische theologie (ook al is het onvermijdelijk dat deze drie disciplines elkaar wederzijds beïnvloeden) (in ‘New Dictionary of Biblical Theology’, 94).
Met andere woorden: bijbelse theologie beperkt zich bewust tot de boodschap van de tekst of het gedeelte dat voorligt. Ze vraagt welke thema’s belangrijk zijn voor de bijbelschrijvers in hun historische context en doet een poging om de samenhang tussen dergelijke thema’s op te sporen. Bijbelse theologie richt zich op de rode draad van de Bijbel – hoe Gods plan in de heilsgeschiedenis ontvouwd wordt. Dat betekent dat we elke tekst moeten uitleggen en bepreken in de context van de plaats die deze tekst inneemt in het geheel van de bijbelse verhaallijn (maar daarover meer in deel 3).
De systematische theologie stelt vragen aan de tekst waarin vragen en filosofische kwesties van vandaag doorklinken. Sytematici kunnen daarnaast nuttig onderzoek doen naar thema’s die in de Bijbel impliciet aan de orde komen, maar niet veel aandacht krijgen in het geheel van de tekst. Het moge desondanks duidelijk zijn dat systematische theologie van enige naam gefundeerd is op bijbelse theologie.
Waar bijbelse theologie voor staat
Kenmerkend voor bijbelse theologie is dat ze, in de woorden van Brian Rosner, ‘de bijbelse tekst de agenda laat bepalen’ (in ‘New Dictionary of Biblical Theology’, 5). Kevin Vanhoozer benadrukt de geheel eigen plek van de bijbelse theologie: ‘Bijbelse theologie staat voor een benadering van de Bijbel die ervan uitgaat dat het Woord van God dat in diverse literaire en historische contexten tot ons komt in mensentaal.’ Of, ‘om het anders te zeggen: bijbelse theologie valt samen met de belangen van de tekst zelf’ (in ‘New Dictionary of Biblical Theology’, 56).
Carson omschrijft de bijdrage van bijbelse theologie mooi: ‘In de ideale situatie zal de bijbelse theologie, die redeneert op basis van de diverse teksten van de Bijbel – zoals de term al impliceert – de eenheid van alle bijbelse geschriften als geheel blootleggen en benadrukken, waarbij ze met name terugvalt op de eigenheid van die teksten zelf. In die zin zou je ook kunnen spreken van canonische bijbelse theologie: de theologie van de Bijbel als geheel (in ‘Systematic and Biblical Theology’, 100).
De bijbelse theologie beperkt zich soms tot de theologie van Genesis, of van de Pentateuch, Mattheüs, Romeinen of zelfs van Paulus. Maar bijbelse theologie kan ook gaan over het geheel van de canon, waarin de rode draad van de Schriften verweven is. Hoe vaak beperken voorgangers die verklarende prediking voorstaan zich tot Leviticus, Mattheüs of Openbaring zonder stil te staan bij de plaats die dit boek inneemt in het geheel van de heilsgeschiedenis. Ze behandelen het ene schriftgedeelte los van het andere. Daardoor worden hun preken losse flodders in plaats dat ze de volle raad van God verkondigen.
Terecht merkt Gerhard Hasel op dat we bijbelse theologie moeten beoefenen op een manier ‘die probeert recht te doen aan alle dimensies van de werkelijkheid waar de bijbelse tekst gewag van maakt’ (in ‘Horizons of Biblical Theology’ 4 (1982), 66). Dat is niet alleen de taak van docenten en professors op theologische faculteiten; het is de verantwoordelijkheid van iedereen die het woord verkondigt!
Brug naar de dogmatische theologie
Laten we nu nog eens stilstaan bij de verschillen tussen de systematische en de bijbelse theologie, waar Carson eerder al een aanzet toe deed. Systematische theologie heeft aandacht voor de bijdrage van de historische theologie en put dus uit de werken van Augustinus, Van Aquino, Luther, Calvijn, Edwards en talloze anderen om te verwoorden wat de Schriften leren. Systematische theologie beoogt om het Woord van God direct toe te passen op onze eigen culturele context en tijd. Een goede voorganger moet dus geworteld zijn in systematische theologie om een diepgaand en sterk betoog neer te kunnen zetten voor zijn tijdgenoten.
Bijbelse theologie daarentegen is meer inductief van aard en dient als fundament. Carson noemt de bijbelse theologie terecht een ‘mediating discipline’, tegenover stystematische theologie als ‘culminating discipline’. We kunnen dus concluderen dat Bijbelse theologie een bemiddelende rol speelt, die als brug functioneert tussen het historisch en literair onderzoek enerzijds en de dogmatische theologie anderzijds.
Bijbelse theologie gaat uit van de tekst in zijn historische context. Dat wil niet zeggen dat bijbelse theologie een puur neutrale of objectieve onderneming is. Het idee van Krister Stendahl, dat we heel precies onderscheid kunnen maken tussen de betekenis voor toen en de betekenis voor nu, is een farce. Scoble zegt het volgende over bijbelse theologie: ‘Ze gaat uit van een aantal vooronderstellingen die gebaseerd zijn op de christelijke geloofsovertuiging, waaronder het geloof dat de Bijbel een goddelijke openbaring is, het geloof dat het Woord van God in de Schriften normatief is voor het christelijk geloof en leven en het geloof dat al het diverse materiaal in het Oude en het Nieuwe Testament op de een of andere manier verbonden kan worden met het plan en de bedoeling van de ene God van de hele Bijbel. Dergelijke Bijbelse theologie staat ergens tussen wat de Bijbel toen betekende en wat de tekst voor nu te zeggen heeft’ (in ‘The Challenge of Biblical Theology’, 50-51).
Daaruit volgt dat bijbelse theologie zich niet beperkt tot alleen het Nieuwe of het Oude Testament, maar beide testamenten samen beschouwt als het Woord van God. Bijbelse theologie gaat dus uit van de gedachte dat de canon de norm is en dat beide testamenten onmisbaar zijn bij het ontvouwen van de Bijbelse boodschap.
Het Oude en Nieuwe Testament in balans
In de bijbelse theologie is er sprake van een wonderlijke dialectiek tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Het verhaal van Gods zaligmakende werk, dat met het Oude Testament begint, vindt in het Nieuwe Testament zijn climax. Bijbelse theologie is dus per definitie een narratieve theologie. Het verhaal over Gods reddende handelen met mensen, ontvouwt zich in de tijd. Het wordt dan ook heilsgeschiedenis genoemd.
Hoe kan ook nuttig zijn om de Schriften te benaderen vanuit het gezichtspunt van belofte en vervulling: wat beloofd is in het Oude Testament, wordt vervuld in het Nieuwe Testament. We moeten ervoor uitkijken dat we de specifieke historische context niet uit het oog verliezen waarin de Oudtestamentische openbaring tot ons is gekomen. Aan de andere kant moeten we de voortgaande openbaring in het Nieuwe Testament erkennen. Voortgang in de openbaring betekent dat we oog hebben voor het voorlopige karakter van het Oude Testament en de definitieve boodschap van het Nieuwe. Door het als voorlopig te bestempelen, ontkennen we nog niet de cruciale rol van het Oude Testament. We kunnen het Nieuwe Testament alleen verstaan als we ook de betekenis van het Oude hebben begrepen, en vice-versa.
Sommige theologen zijn huiverig voor een typologische benadering. Toch is de typologie fundamenteel voor de bijbelse theologie, aangezien de bijbelschrijvers er zelf ook gebruik van maken. In de typologie gaat het om niet-toevallige overeenkomsten tussen gebeurtenissen, personen en instellingen in het Oude Testament en hun vervulling in Christus in het Nieuwe. Zo gebruikt Mattheüs als hij de terugkeer van Maria, Jozef en Jezus uit Egypte beschrijft taal die doet denken aan de uittocht van Israël uit Egypte (vergelijk Mattheüs 2:15, Exodus 4:22-23 en Hosea 11:1).
Natuurlijk zijn het niet alleen de nieuwtestamentische bijbelschrijver die dit soort ‘niet-toevallige overeenkomsten’ opmerken. Zowel Jesaja als Hosea profeteren van een nieuwe exodus, die gelijkenissen vertoont met de eerste uittocht. En het Oude Testament ziet al uit naar de komst van een tweede David, die nog heerlijker zal zijn dan de eerste. In het Oude Testament zien we al dat in de typologie van de Bijbel de vervulling altijd heerlijker is dan het type zelf. Jezus is niet alleen een nieuwe David, maar ook een meerdere David.
Typologie erkent dat God een bedoeling heeft met de geschiedenis en dat er goddelijke patronen in te ontdekken zijn. God is de grote auteur van de Schriften, en het verhaal heeft een goddelijk plot. Al vanaf het begin weet God hoe het gaat aflopen. Daardoor kunnen wij als we het Oude Testament lezen de voorafschaduwing van de uiteindelijke vervulling al zien.