Los van God is het menselijk leven onbegrijpelijk. Wat we ook proberen, niet één mens kan zijn plaats in deze wereld écht begrijpen als hij de Architect van deze wereld niet kent. We leven in een tijd waarin steeds meer mensen in onze westerse samenleving beweren dat er geen God bestaat. Maar ook al groeit het aantal niet-religieuzen, het ontkennen van God is geen nieuw verschijnsel. Sterker nog, de bewering ‘Er is geen God’ staat zelfs in de Bijbel.
Verdorven denken
Toen koning David Psalm 14 schreef, zag hij de goddeloosheid hoogtij vieren in zijn omgeving:
De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.
Zij handelen verderfelijk, bedrijven gruwelijke daden;
er is niemand die goeddoet. (vers 1)
Zie je wat David zegt? Deze uitspraak – ‘Er is geen God’ – komt uit het hart. Volgens de Schrift is het hart de spil van ons bestaan. De ware gesteldheid van een man of een vrouw wordt duidelijk als je hoort wat er in hun hart leeft, want, zoals Jezus zegt, ‘uit de overvloed van het hart spreekt de mond’ (Mattheüs 12:34): waar het hart vol van is, stroomt de mond van over.
De oorzaak van de dwaasheid in dit vers is niet de afwezigheid van intellectuele vermogens, maar de aanwezigheid van morele verdorvenheid. De dwaas heeft niet te weinig verstand om na te denken. Hij heeft dat vermogen echter misbruikt en kwam zo al redenerend tot de conclusie: ‘Er is geen God.’
Aldous Huxley, een bekende vertegenwoordiger van het atheïstische gedachtegoed in de eerste helft van de twintigste eeuw, was eerlijk genoeg om toe te geven dat hij ‘motieven had om niet te willen dat de wereld betekenis had’ – uiteindelijk bleek dat hij onder meer seksuele en politieke bevrijding op het oog had. Met andere woorden, hij voegde zich bij de talloze anderen die zeggen: ‘Ik wil niet dat er een God is. Want als er een God is, heb ik zo’n vaag vermoeden dat Hij iets over mij te zeggen heeft. En het eerste dat Hij te zeggen heeft, is misschien niet iets dat ik wil horen.’
We vinden zulk verdorven denken ook in Job 21:14-15.
Toch zeggen zij tegen God: Wijk van ons,
want wij vinden geen vreugde in de kennis van Uw wegen.
Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen?
En wat baat het ons dat wij bij Hem aandringen?
God heeft ‘de eeuw in [ons] hart gelegd’ (Prediker 3:11), maar omdat wij zo’n koppige, egoïstische aard hebben, zullen we de waarheid over Hem tot vervelens toe onderdrukken.
Het ontkennen van God krijgt niet altijd de vorm van expliciet protest door woorden. Soms spreken onze daden – bijvoorbeeld wanneer we God buiten onze overwegingen houden, of ons leven uitstippelen zonder Hem te vragen ons te leiden. Zoals je Romeinen 1:18-21 kunt lezen, is het probleem niet dat wij God niet kennen. Dat doen we namelijk wél. Het probleem is dat we ‘de waarheid onderdrukken’ die de schepping ons zo duidelijk laat zien, en dat we Hem niet als God verheerlijken of danken.
Wat trekt Gods aandacht?
Heel de geschiedenis is een schijnbaar eindeloze rebellie. Daarom kunnen we in de verleiding komen te twijfelen aan Gods vermogen om Zijn plan uit te voeren, of om op z’n minst medelijden met Hem te hebben. Maar God wordt zelfs door de meest grove ontkenning van Zijn bestaan of almacht niet aangetast. ‘Hij wordt ook door mensenhanden niet gediend alsof Hij iets nodig heeft’ (Handelingen 17:25). ‘De aarde is van de HEERE en al wat zij bevat, de wereld en wie er wonen’ (Psalm 24:1). Ook de meest verharde rebel kan Zijn hand niet wegslaan (Daniël 4:35).
Hoewel Hij ons niet nodig heeft, wil onze genadige God niet toezien hoe wij in onze opstandigheid verloren gaan. Nee, Hij wil ons juist liefde en barmhartigheid bewijzen – zelfs aan degenen die Hem hebben verworpen. Wie komt er in aanmerking voor zulke genade? Mooie mensen? Knappe koppen? Degenen die de wet onderhouden?
Het goede nieuws voor opstandelingen is dat God niet zoekt naar een verdienste in ons. Integendeel, Hij zoekt mensen die bereid zijn hun onverdienste, hun gebrek, voor Hem te belijden. Zoals de apostel Johannes ons verzekert: ‘Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid’ (1 Johannes 1:9).
Gods aandacht wordt niet getrokken door spierkracht, hersenen of schoonheid. God zegt dat Hij zal zien ‘op de ellendige en verslagene van geest, en wie voor Mijn woord beeft’ (Jesaja 66:2). Zelfs als je tegen Hem hebt gezegd: ‘Laat me met rust, God, ik wil niets met U te maken hebben’, ook dan is Zijn genade voor jou genoeg – mits je nederig genoeg bent om je opstandigheid te erkennen en te belijden dat je niet zonder Hem kunt.
Dit artikel is ontleend aan de preek ‘The Great Miscalculation’ door Alistair Begg.