Als je een groep christenen bij elkaar zou zetten om verwarrende verzen uit de Bijbel op te sommen, zou het niet lang duren voordat iemand Mattheüs 24:15-16 noemt: ‘Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats – laat hij die het leest, daarop letten! – laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.’
Veel vragen
De redenen voor verwarring zijn makkelijk op te noemen. De volgende vragen komen al snel bij je op: Wat is een gruwel? Welke verwoesting heeft Jezus in gedachten? Eén die over deze tijd gaat of één van de laatste dagen? Wat is de verbinding tussen de profetieën van Daniël en Jezus? Wie is ‘de lezer’, en wat zou hij of zij moeten begrijpen? Op welke manier zouden de lezers moeten ‘vluchten naar de bergen’? Moeten zij dit letterlijk opvolgen of is dit figuurlijk bedoeld?
Zoals altijd is de eerste stap de tekst in literaire, culturele, historische en canonieke context te lezen. Daarna zullen we de structuur van deze passage analyseren en het nodige lexicale en grammaticale werk doen op zoek naar antwoorden. We beginnen met het sleutel gedeelte, ‘gruwel van de verwoesting’.
Wat is een gruwel?
De term ‘gruwel’ (toevah en siqqus in het Hebreeuws) verschijnt meer dan honderd keer in het Oude Testament en slechts een paar keer in het Nieuwe Testament. Een gruwel is normaal een grote zonde, die gewoonlijk de dood verdiende. Lezers die zich verdiepen in de huidige debatten over seksuele ethiek zullen als eerst denken dat een gruwel een seksuele zonde is. De Schrift noemt seksuele zonden zoals overspel, homoseksualiteit en seks met dieren inderdaad een gruwel (bijvoorbeeld Leviticus 18:22, 29-39). Maar door de Bijbel heen wijst ‘gruwel’ vaak naar grote overtredingen binnen een verbond, vooral afgoderij (alleen al in Deuteronomium, zie bijvoorbeeld 7:25, 13:6-16, 17:2-5, 18:9-12, 27:15, 32:16). In de historische boeken wordt met ‘gruwel’ altijd verwezen naar afgoderij, veelal in combinatie met kinderoffers (1 Koningen 11:7, 2 Koningen 23:13). Gruwel verwijst ook naar afgoderij in de profetische boeken, waaronder Daniël 9 en 11 (Daniel gebruikt siqqus, een term die voortdurend gebruikt wordt bij afgoderij).
De interpretatie van Daniël 9-11 is lastig en zeker niet onbetwist. Toch zijn er een aantal zaken waar we zeker van zijn. Eén daarvan is de aard van de gruwel die verwoesting veroorzaakt. Daniël 9:26-27 verwijst naar een prins die de stad (Jeruzalem) zal verwoesten, samen met zijn tempels en offers: ‘Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn… die uitgegoten zal worden over het verwoeste.’ Twee hoofdstukken later is er nog een verwijzing naar een ‘gruwel’ in verband met de tempel: ‘Dan zullen er uit hem krachtige armen voortkomen. Die zullen het heiligdom en de vesting ontheiligen en het steeds terugkerende offer wegnemen en de verwoestende gruwel opstellen’ (11:31).
Wetenschappers zijn het er in het algemeen over eens dat de eerste verwijzing van deze profetieën de Seleucidische koning Antiochus Epiphanes IV was, die over Palestina heerste tussen 175 en 164 voor Christus. Antiochus behandelde Israël met zoveel geweld en minachting dat ze tegen hem in opstand kwamen. Toen hij de rebellie de kop in drukte, gingen zijn troepen de tempel binnen, stopten de reguliere offers, zette er een beeld of altaar voor Zeus neer, en bood er een zwijn aan als offer. Dit is een gruwel, omdat het afgoderij is, en het brengt verwoesting omdat het de heilige plaats in het hart van Israël verontreinigt. Deze handeling was een ‘gruwel van verwoesting’, de gruwel die zorgde voor verwoesting.
Structuur
Na de oorspronkelijke betekenis van ‘gruwel van verwoesting’ in Daniël te hebben onderzocht, kijken we nu naar Mattheüs 24:15-16, waarbij we eerst kijken naar de grotere structuur van Mattheüs 24. Deze verzen komen in de context van de ‘eindtijdrede’ van Jezus, die begint wanneer Jezus de discipelen vertelt dat de tempel vernietigd zal worden (24:1-2). De discipelen vragen vervolgens aan Jezus wat Hij bedoelt: ‘Zeg ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren? En wat is het teken van Uw komst en van de voleinding van de wereld?’ (24:3).
De discipelen dachten waarschijnlijk dat ze een vraag stelden. De val van Jeruzalem, Jezus’ wederkomst, en de voleinding van de wereld waren in hun gedachten één grote complexe gebeurtenis. Het kan voor ons lijken alsof ze de volgende drie vragen stelden:
- Wanneer zal de tempel vallen?
- Wat is het teken van Jezus’ wederkomst?
- Wat is het teken van de voleinding der wereld?
Maar een nauwkeurige lezing laat zien dat Jezus twee vragen hoorde en beantwoordde. Christelijke wetenschappers zullen het er met elkaar oneens zijn over hoeveel van deze passage gewijd is aan elke vraag, maar in het algemeen zijn ze het erover eens dat Mattheüs 24:3-35 voor het grootste gedeelte verwijst naar de gebeurtenissen die zullen leiden tot de val van Jeruzalem in 70 na Christus. Het gedeelte eindigt met Jezus die belooft dat ‘dit geslacht zeker niet voorbij zal gaan, totdat al deze dingen gebeurd zijn’ (24:35).
Een generatie duurt meestal veertig jaar in de Schrift, en Jeruzalem en zijn tempel vielen binnen veertig jaar, zoals Jezus zei. Dus deze voorspelling was vervuld in 70 na Christus (Ik heb helaas geen ruimte om mogelijke dubbele en gedeeltelijke vervullingen van de elementen van 24:3-35 te behandelen. De geïnteresseerde lezer kan goede commentaren op de Bijbel raadplegen). Vervolgens spreekt Jezus in 24:36 in het bijzonder over ‘die dag’- dat is, de laatste dag.
Jezus bereidt Zijn discipelen voor op wat komen gaat
In Mattheüs 24:4-14 is Jezus Zijn discipelen aan het voorbereiden op gebeurtenissen – waarvan de meesten extreem zwaar zijn – die in hun leven zullen plaatsvinden. Deze problemen zijn geen tekenen van het einde; de discipelen moeten klaar zijn om deze gebeurtenissen ‘te doorstaan’ (24:4-8, 13). Dan zegt Jezus: ‘Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting… zult zien staan in de heilige plaats – laat hij die het leest daarop letten – laten zij dan die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.’
Deze profetie is alleen logisch met de verwijzing naar de val van Jeruzalem. Het kan niet toegepast worden op Jezus’ wederkomst. Wanneer Hij komt zal het nutteloos zijn voor een ongelovige om te proberen te vluchten. En een gelovige zal niet willen vluchten. Om dezelfde reden kan het volgende gebod, om niet terug te gaan om een mantel te halen en de wee voor de moeder die borstvoeding aan het geven is en moet vluchten, niet naar Jezus’ wederkomst verwijzen. Maar ze kloppen helemaal als Jezus hier voorspelt dat er een andere gruwel van verwoesting, zoals Antiochus Epiphanes bij Daniël, aankomt. Inderdaad, die gruwel kwam in de vorm van de Romeinen in 70 na Christus. De Romeinse legers waren altijd een gruwel, omdat zij afgodische beelden van de keizer, die zij vereerden, met zich meebrachten. Deze legers brachten verwoesting, omdat hun commandant de stad verwoestte en het heilige der heilige binnenging, en het zo verontreinigde.
Hoe zullen we trouw blijven?
De zin ‘laat hij die het leest, daarop letten!’ (Mattheüs 24:15) betekent dat wie Mattheüs leest – dat voorafgaand aan 70 na Christus geschreven zou zijn – klaar moet zijn om te vluchten wanneer zij de Romeinse legers Jeruzalem zien belegeren. Inderdaad, het parallelle verslag in Lukas 21 maakt dit punt heel concreet: ‘Wanneer u zult zien dat Jeruzalem door legers omringd wordt … laten dan wie in Judea zijn vluchten naar de bergen’ (Lukas 21:20-21). Het is zelfs zo dat veel christenen zijn gevlucht, wat hun leven spaarde, toen zij de Romeinse legers zagen komen. Eusebius, de eerste grote geschiedschrijver van de kerk, zei dat, toen de Romeinen Jeruzalem aanvielen, ‘de kerk uit Jeruzalem … de stad verliet, en verhuisde naar een stad genaamd Pella’.[1] Jezus, de altijd goede Herder, vertelde de eerste christenen dus hoe ze de meest aangrijpende jaren van de kindertijd van de kerk konden overleven.
Een wijze prediker die zich met dit gedeelte bezighoudt, kan er bijzonder veel waarde aan hechten om de aandacht te richten op dit punt. Wanneer Jezus instructies geeft voor komende gebeurtenissen, is het niet zijn bedoeling om onze nieuwsgierigheid te bevredigen of om al onze speculatieve vragen te beantwoorden. Het is daarentegen Zijn doel om Zijn mensen te beschermen en toe te rusten. Jezus besteedde relatief weinig aandacht aan de vraag ‘Wanneer?’ en veel meer aan de vraag ‘Hoe zullen we getrouw leven?’’ Vandaag de dag zouden preken die gaan over dit gedeelte, gevormd moeten worden door Jezus’ zorg voor het welzijn en het voortbestaan van zijn kerk.
[1] Eusebius, Ecclesiastical History, trans. Christian Cruse (Grand Rapids, MI: Baker, 1955), 86-87.