5 december 2022

Wat als ik buiten sta … ?

door:

Tags: , ,

Het was donker. De straat was leeg. In mijn eentje liep ik een route die ik al duizend keren gelopen had. Een route langs een eeuwenoud kerkgebouw. Door doffe ramen vol ruitjes straalde een helder licht. Het oude glas deed al jaar en dag dienst om overdag het zonlicht naar binnen, ’s nachts het eventuele lamplicht naar buiten te begeleiden. De stapel stenen om het glas heen – bekend onder de enigszins beruchte naam ‘kerkmuren’ – deed trouw zijn dienst als scheidslijn. Zonder woorden spraken ze: binnen is niet buiten en buiten is niet binnen. In het ideale geval tenminste.

Al vanaf tientallen meters afstand hoorde ik ineens muziek. Het geluid van vele honderden vrouwenstemmen zochten, gedragen door orgelklanken, een weg naar buiten. Liftend op de avondwind bereikte het mijn trommelvliezen, mij uitnodigend om bij de oude, houten deuren mijn oor eens te luister te leggen. Welkom was ik niet. Het was een zangavond voor vrouwen. Maar niemand kon mij verhinderen om zo maar wat minuten te luisteren naar de klanken van een bekend lied: ‘Ruwe stormen mogen woeden, alles om mij heen zij nacht…’

Kom ik ooit wel terecht waar ik zó graag zijn wil?

Nacht was het inderdaad. Het was al aardig donker geworden buiten. Met die ruwe stormen viel het gelukkig nog wel mee. De vrouwen zongen verder: ‘God, mijn God zal mij behoeden, God houdt voor mijn heil de wacht.’ Onwillekeurig deden de damesstemmen me denken aan de hemelse stemmen van een engelenkoor. Wat een dag zal het zijn als er een eeuwig loflied zal worden aangeheven voor de troon van God! Het zal nog veel mooier, veel rijker, veel hemelser zijn dan dit, al prachtige, geluid. Maar ineens botste mijn mijmeringen op een vraag, die me aan het denken zette. ‘Maar… maar wát als ik buiten zal staan…?’

Binnen zongen de vrouwen. Buiten stond ik. Met mijn oor haast tegen de deur. Ineens moest ik denken aan Jezus’ gelijkenis van de vijf wijzen en vijf dwaze maagden. Zó zal het zijn, zo sprak Jezus, wanneer de Zoon des mensen komen zal. Er zullen er binnen zijn. Er zullen er óók buiten zijn. ‘Lafhartigen. Ongelovigen. Verfoeilijken. Moordenaars. Ontuchtplegers. Tovenaars. Afgodendienaars. Leugenaars.’ Buiten. En wat als ik daarbij hoor? Wát als ik buiten zal staan…?

Om maar een begin van een antwoord te geven: ik zou het vrolijk zingen daarbinnen waarschijnlijk niet aan kunnen horen. Het loflied dat voor Gods troon gezongen zal worden, zal immers slechts hemels klinken voor de zangers zelf. Voor hen die buiten staan, de ‘liedlozen’, zal het als niet méér dan slechts een aanklacht fungeren. ‘Maar jij… je hebt niet gewild! Je hebt niet genoeg olie in je lampen gehad. En nu sta je buiten. Alles om je heen is nacht…’

Wát als ik buiten zal staan…?

Zo stond ik daar. Even maar. Mijmerend bij die oude kerkdeur. Terwijl de vrouwen vrolijk zongen, zonk ik weg in zo maar wat gedachten. Ik vraag het jou, als lezer, maar gewoon: wil je in gedachten misschien even bij me komen staan? Zo maar even, een paar tellen. Kom je erbij staan, bij die roestige deurklink, in de schaduw van dat eeuwenoude kerkgebouw? Kom je even luisteren naar de vreugde daarbinnen, en de stilte hier buiten? Gewoon om jezelf even diezelfde vraag te stellen, te midden van de drukte van je leven? Wát als ik buiten zal staan…?

Misschien denk je er wel nooit over na. Of is het juist wel een worsteling voor je. Dit soort lastige vragen kunnen je van tijd tot tijd enorm bezig houden. Kom ik ooit wel terecht waar ik zó graag zijn wil? Had God in die wereld, die Hij zo liefhad, óók mij op het oog? Wat een worsteling kan het voor je zijn!

Toch vraag ik je even naast me te komen staan. Niet om je wanhopig te maken. Maar om je met me mee te laten kijken. Om je met me mee te laten luisteren. Kijk eens goed waar we staan. Ik ben me inmiddels namelijk een eenvoudig feit gewaar geworden. We staan bij een deur. En wat zei Jezus ook alweer? Hij sprak: ‘Ik ben de Deur; als iemand door Mij naar binnen gaat, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden.’

Binnen. Ik?
Behouden. Ik?
Weide vinden. Ik?

Het is alsof de Heere Jezus naar je knikt. Ja jij. Mits je door Mij naar binnen gaat!

Ineens klinken die vreugdevolle vrouwenstemmen weer. Dwars door de oude muren. Het lied krijgt een vervolg. Gezongen wordt er: uitbundig, vrolijk, hemels, helder en duidelijk. Zelfs zó dat de woorden vandaag jouw hart nog bereiken. Het zijn woorden die mijn mijmeringen – hopelijk ook de jouwe – het zwijgen opleggen. Die mij mee doen neuriën:

Mij heeft Hij Zijn Zoon gegeven,
door ’t geloof nam ik Hem aan;
ja, ik weet, dat ik zal leven
en door Hem ten hemel gaan.
Mij heeft God in Hem verkoren,
zelfs eer ik nog was geboren,
eer de stem van Zijne macht,
immer iets had voortgebracht.

Het is alsof de deur open zwaait. Alsof het licht van binnen zich een weg naar buiten breekt, om rechtstreeks in jouw ziel te vallen. Net zo lang, totdat je je Thuis voelt in dat licht. Totdat je het meezingt: Door een’ nacht, hoe zwart, hoe dicht, voert Hij mij in ’t eeuwig licht.

Hij.

Meer toerusting