Als zij [de hoorders van het Woord] onder de genademiddelen duister, dor, levenloos en harteloos blijven, dan zeggen ze, dat ze géén zegen daaronder hebben gehad, ook als ze wat er gezegd werd, wel met hun verstand kunnen begrijpen. En ze bedoelen dan dat hun innerlijk er niet door werd geraakt. Als er mensen bekeerd worden door middel van een preek, dan zegt men dat er ‘zegen en vrucht’ op die preek is geweest, zoals op de preek van Petrus tijdens de Pinksterdag en van Paulus te Filippi, toen het hart van Lydia werd geopend.
Iedereen die onbevooroordeeld dit overweegt, zal toestemmen dat de verkondiging van Gods Woord door die leraar waar wel zegen is, een geschikter middel is dan van de andere leraar. Daarom geven de godzaligen, en ook allen die verlangen naar het behoud van hun ziel, de voorkeur aan de dienst van die eerste. Alle leraars preken wel Gods Woord, zegt men gewoonlijk, (of beter: ze preken over Gods Woord), maar ze preken niet allemaal op dezelfde manier, niet even wezenlijk, bondig, rechtzinnig, grondig en waarachtig, niet even indringend en geschikt om de hoorders ontdekking, opwekking, sturing en bemoediging te geven.
Welnu, ik geloof (en de zaak zelf toont dat eveneens) dat iemand verplicht is het meest gebruik te maken van die dienst in een gemeente waar meerdere predikanten zijn, waar hij vaststelt dat Gods Geest het meest invloed op hem heeft. Als hij dit maar niet doet zonder de dienst van andere leraars te verachten, en zonder scheuring of verdeeldheid aan te richten.
Bovendien, zelfs de leraars zijn verplicht om zo’n afweging in nederigheid te prijzen, en zich aan Gods wil te onderwerpen, wanneer zij merken dat God hun dienst niet evenveel zegent als die van anderen. Het is weliswaar aangenamer om voor veel mensen dan voor weinig mensen te preken, en om te horen dat iemands dienst gewaardeerd wordt door de heiligen, en vrucht draagt; toch moet een leraar ermee tevreden zijn dat het Koninkrijk van Jezus wordt uitgebreid – of dat nu door middel van onszelf is of door middel van anderen. […]
Beslist, mensen die het niet uitmaakt wie ze horen en wat en hoe zij horen, die laten zien geen goede geestelijke zintuigen te hebben. Ze lijken op mensen in het natuurlijke die het niet uitmaakt wat zij eten en drinken, en hoe het toebereid is; van dergelijke personen zegt men dat ze geen goede smaak hebben. […]
Velen letten vandaag de dag bij het horen naar leraars meer op de partij of groep, dan op het nut en voordeel dat men uit de preek voor zijn eigen verstand en hart zou moeten zoeken. Of ze willen deze of gene leraar horen om zo bepaalde invloedrijke mensen maar niet te ergeren en een plezier te doen. Maar je moet niet naar de kerk gaan om mensen te ontzien of te behagen, maar om God te dienen en om stichting voor je ziel te ontvangen.
Cornelius van Velzen (Oudorp, 30 mei 1696 – Groningen, 19 april 1752) was een Nederlands predikant en later hoogleraar te Groningen.