Met één klik op de knop was het artikel verstuurd. Op verzoek had ik een theologisch artikel geschreven voor een wetenschappelijk tijdschrift. Het is nog maar de vraag of het gepubliceerd wordt, want het moet eerst langs een hoop scherpe ogen en kritische geesten. Toen ik in bed lag, begon ik mezelf af te vragen waarom ik eigenlijk op het verzoek was ingegaan.
Die vraag stel ik mezelf vaker. Waarom preek ik zo nu en dan eigenlijk? Waarom schrijf ik dit artikel? Waarom ga ik regelmatig in op het verzoek om iets voor te dragen op de singins van Geloofstoerusting en Jij daar? Waarom schrijf ik liederen? Waarom stuur ik iemand een kaart? Trouwens, waarom som ik al deze activiteiten op dit moment eigenlijk op in dit artikel? Ik stel de vraag ook wel eens aan anderen. Niet hardop, maar in mijn hoofd. Waarom schreef die theoloog zo’n indrukwekkend boek? Waarom zingt dat ene meisje solo in het koor? Waarom staat die predikant zondag aan zondag op de kansel? Waarom deelt die jongen regelmatig zijn getuigenis?
Het ‘waarom’ in deze vragen is een kritisch waarom. Een spiegel voor mezelf in de eerste plaats, maar ook voor anderen. Wat heeft een mens ongemerkt zichzelf op het oog in wat hij of zij doet voor Gods Koninkrijk. Wat is de verleiding groot om inspirerend gevonden te willen worden. Wat krijgen we graag een compliment over onze mooie stem of over ons respectabele betoog of over onze bemoedigende preken. Hoe groot is de verleiding om ‘goed’ gevonden te willen worden. Goed in de zin van inspirerend of meelevend of bevindelijk of leerzaam of onderlegd.
‘We geven U glorie, maar misschien kunt U daarvan ook wat met ons delen.’
In een negatieve bui kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat velen van ons soms meer zichzelf op het oog hebben dan God. Ik moet denken aan dat ijzersterke lied van Ross King genaamd ‘The Show’, waarin hij onder andere zingt: ‘We’ll give you some glory. Maybe You can share a little with us.’ (Vert.: ‘We geven U glorie, maar misschien kunt U daarvan ook wat met ons delen.’) Het refrein verderop laat er ook geen gras over groeien: ‘We’ve got a lot of He must increase in our songs, but all of our I must decrease is gone.’ (Vert.: In onze liederen zingen we veel dat ‘Hij meer moet worden’, maar het ‘ik moet minder worden’ is er volledig uit verdwenen.)
Ooit hoorde ik het verhaal van dat ene echtpaar, dat na afloop van een muziekavond vroeg aan de zangeres of ze wel tot eer van God had gezongen. De zangeres was op zijn zachtst gezegd niet blij met die vraag. Had het echtpaar misschien de spijker op z’n kop geslagen? Is de mens niet heel gauw als een ballonnetje, zoals mijn predikant laatst zei, die maar al te snel stijgt tot aan het plafond… totdat God een doorn in het vlees prikt…?
Wat een verademing is het als je mensen tegenkomt, die nederig zijn.
Met mijn vrienden besloten we tijdens de jaarwisseling om wat woorden op een briefje te schrijven, die we dan aan het einde van dit jaar weer eens tevoorschijn kunnen halen. Nu ik dit artikel schrijf, bedenk ik me dat ik ‘nederigheid’ er eigenlijk wel op had willen schrijven. Wat een verademing is het als je mensen tegenkomt, die nederig zijn. Die wát ze doen, van harte doen, voor de Heere en niet voor de mensen (Kolossenzen 3:23). Zo wil ik ook zijn. Volledig. Vol van God, ledig met betrekking tot mijn eigen ego.
En jij? Beste zangeres die dit leest, wil je er eens over nadenken waarom je eigenlijk liederen over God zingt voorin de kerk? En u, geleerde theoloog met inspirerende boeken op uw naam, wilt u er eens over nadenken waarom u gepubliceerd heeft wat u gepubliceerd heeft? Beste prediker van het Goede Nieuws, hoeveel eer van mensen heeft God als het ware ‘met u moeten delen’ in de achterliggende jaren van uw predikantschap? Zult u, zal jij, zal ik erop letten dat we niet onszelf in de schijnwerpers laten zetten in het komende jaar, maar alleen de Allerhoogste? Zullen we God vragen om ons nederig te maken?
Het is nota bene een opdracht van God zelf. ‘Wees met nederigheid bekleed, want God keert Zich tegen de hoogmoedigen’, zeggen Petrus en Jakobus (1 Petrus 5:5, Jakobus 4:6) ‘Maar’, zo vervolgen ze dan – en dat is Evangelie: ‘aan de nederigen geeft Hij genade.’ Daarom wil ik er toch om bidden, zo aan het begin van dit nieuwe jaar – voor de zoveelste keer met dat oude lied: ‘Neem mijn leven, laat het Heer, toegewijd zijn aan Uw eer.’
Want Hij moet méér worden en ik minder.
Niet mijn naam, maar Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen.
Niet meer ‘ik’ moet leven, maar Christus in mij.
God geve het u, jou en mij in het nieuwe jaar: nederigheid. En mét de nederigheid:
Genade.