Witte vlokken dwarrelden naar beneden. Onafgebroken. Al de hele dag glinsterde de wereld. Maar nu was het donker geworden. Het schemerige licht van de straatlantaarns wierp een sfeervolle tint over de witgeschilderde straten. Ik waande me in een Kerstfilm. Met veel chocolademelk, lichtjes, warmte en gezelligheid.
Ik was al de hele dag buiten geweest. In sjaal en handschoenen ingepakt was ik met een vriend en een vriendin naar de duinen gegaan. Op de besneeuwde heuvels hadden we gerend, gelopen en gesjokt. Als kinderen. We hadden sneeuwballen gegooid, en jaloers gekeken naar de jongens en meisjes, die op houten slees met het grootste plezier de Nederlandse ‘bergen’ afroetsjten.
Sneeuw. Het was eerst zo mooi en verrassend. Maar na een tijdje bleef slechts kilte over. De striemende wind blies uit volle macht de vele honderden sneeuwvlokken een voor een in ons gezicht. Was het witte goedje een beeld van alle wereldse pracht en praal; eerst glitterend en schitterend, maar uiteindelijk zo onaangenaam verrassend, en ijskoud?
Was het witte goedje een beeld van alle wereldse pracht en praal; eerst glitterend en schitterend, maar uiteindelijk zo onaangenaam verrassend, en ijskoud?
Inmiddels zit ik binnen. Een kop warme chocolademelk heb ik zojuist leeggedronken. Ik ben omgeven door warmte en licht. Ik baal ervan. Ik had momenteel wit gepoederd, verkleumd, en met natte tenen in de sneeuw moeten banjeren. Maar ik durfde niet. Ik wilde niet.
Men had gevraagd of ik uitnodigingen voor een kerstbijeenkomst wilde uitdelen in de wijk. Speciaal voor mensen die nooit in de kerk komen. Wat een schitterende actie! Maar langs de deuren gaan was niks voor mij, vond ik. Verschrikkelijk, zoiets! Ik had wel tien redenen om niet te gaan.
Nee, ik schaam mij niet voor het evangelie. Als iemand op me af komt, praat ik maar wat graag over wat en Wie ik geloof; over de God die Zich over een ieder ontfermt die tot Hem de toevlucht neemt. Maar om zelf de heggen en de steggen in te gaan? Het bleek toch nog wat te veel gevraagd…
Heel stoer, hoor; al die columns. Maar het is wel lekker veilig, hier achter mijn laptopje. Ik heb wel erg makkelijk praten als een toetsenbord m’n enige vriend en vijand vormt. Ik baalde van mijzelf. Was het een gebrek aan vertrouwen dat God zelfs helpt als je jezelf ergens totaal niet geschikt voor acht?
Ik heb wel erg makkelijk praten als een toetsenbord m’n enige vriend en vijand vormt.
Bij deze nagel ik mezelf publiekelijk aan de digitale schandpaal. Wat ontbreekt het mij nog vaak aan vertrouwen, aan moed, aan bewogenheid met al die tientallen plaatsgenoten die God niet kennen, die in de kilte en in het duister leven. Ik wil de hele wereld bekeerd zien, totdat ik geroepen word om daar zelf maar eens werk van te gaan maken…
Gelukkig waren er anderen die het deden; die overal aanbelden en een uitnodiging bezorgden. Ik ben ze dankbaar.
En, ja: gelukkig was er een Ander; Die ooit klopte op de deur van mijn hart en een uitnodiging bezorgde. Van een plek vol stralend licht en hemelse warmte daalde Hij neer. Tot in het duister van mijn diepte. Tot in het vriespunt van de dood. Het was precies de plek waar ik mij bevond. Verkleumd en verloren.
Z’n ogen doorboorden mij. Mijn ijskoude hart smolt.
Het was Kerst geworden.
Zelfs voor mij.