Het is een vraag die nieuwe gelovigen bezighoudt en die zondagschoolleraren angst aanjaagt. Het is een raadsel waar de meeste van ons mee hebben geworsteld, en terecht. De val van Adam was niet alleen de eerste zonde van de mens. Het was een rampzalige daad voor de wereld en voor het menselijke ras. Door de val “verloor de volledige mensheid (…) contact met God, kwam onder Zijn toorn en werd op die manier blootgesteld aan alle ellende in dit leven, aan de dood zelf, en aan de pijnen van de hel voor altijd” (Westminster Shorter Catechism, Q19).
Waarom zou God zo een tragische gebeurtenis toestaan, zo’n handeling van schaamteloze rebellie, in volle kennis van de verschrikkelijke gevolgen?
Een vriend van mij grapte: ‘die vraag kan ik in drie woorden beantwoorden: ‘Weet ik niet’.’ Maar zonder grappen, zijn reactie wijst op een belangrijk punt. Zou het een groot probleem zijn als we geen goed antwoord op die vraag zouden hebben? Zou ons onvermogen om die vraag te beantwoorden enige reden moeten geven om te twijfelen aan het christendom?
Nauwelijks. In werkelijkheid, elke levensbeschouwing roept een aantal vragen op die zijn verdedigers niet kunnen beantwoorden, dus het bestaan van een onbeantwoorde (of zelfs onbeantwoordbare) vraag betekent niet noodzakelijk het einde van een levensbeschouwing. Het kan simpelweg een gebrek aan informatie impliceren, wat in de context van een christelijk wereldbeeld een gebrek aan Goddelijke openbaring op dat punt betekent. We kunnen met recht op de volgende manier redeneren:
- God stond de val toe
- God heeft goede redenen voor alles wat Hij doet, inclusief wat Hij toestaat
- God heeft derhalve goede redenen gehad om te val toe te staan, of wij die redenen nu kunnen onderscheiden of niet
De Schrift vertelt ons niet direct waarom God het toestond dat zonde de wereld in kwam. Maar het geeft ons wel het materiaal waaruit wij een consistente en redelijke verklaring kunnen construeren.
Een slecht antwoord
Eén onder christenen populair antwoord is oppervlakkig en zeer gebrekkig. Het stelt dat God de val toestond omdat Hij ruimte wilde maken voor de menselijke vrije wil. De vrije wil is noodzakelijk voor morele deugdelijkheid en betekenisvolle relaties, zo zegt het antwoord. Maar het creëert tegelijkertijd de mogelijkheid dat wij het slechte boven het goede zouden verkiezen.
Dit antwoord schiet om vele redenen tekort. Ik zal er drie noemen.
- Een vrije wil hebben houdt niet noodzakelijkerwijs de mogelijkheid in om het kwade te kunnen doen. God heeft vrije wil, is moreel deugdelijk en kan betekenisvolle relaties aangaan, en toch is het voor Hem onmogelijk om kwaad te doen. Zou God ons niet dezelfde soort positieve vrijheid hebben kunnen geven?
- Christenen zijn het er over het algemeen over eens dat God voorzien had dat Adam zou zondigen. Maar heeft God het ook voorbestemd? Als we met ‘nee’ antwoorden, omdat we denken dat de menselijke vrije keuzes buiten Gods controle zijn, dan is de vraag waarom God Adams zonde toestond weinig zinvol. Elke toekomstige gebeurtenis die God voorziet moet al vaststaan, zo dat zelfs God het niet meer kan veranderen. Het is zo gezegd ’te laat’ voor God om het toe te staan of te voorkomen.
- De Bijbel maakt duidelijk dat de menselijke vrije keuzes niet buiten Gods soevereine leiding vallen (Gen. 50:20; Ezra 1:1; Spr. 21:1; Hand. 4:27-28; Ef. 1:11). Het was binnen Gods macht om te verzekeren dat Adam vrijelijk gehoorzaam zou zijn in plaats van ongehoorzaam. Het was dus ook binnen Gods macht om Adam vrije wil te geven en ervoor te zorgen dat Adam niet zou vallen. En dat betekent dat God een andere reden gehad moet hebben om de val toe te staan dan slechts een verlangen om Zijn schepselen een vrije wil te geven.
Waarom handelt God?
Het is essentieel om een grotere vraag te stellen: waarom handelt God überhaupt? Wat is het bovenliggende doel in al het handelen van God? Als we dat kunnen beantwoorden, dan zal het enig licht schijnen op onze meer specifieke zorg: Gods redenen voor het toestaan van de val.
Wat betreft Gods doel met de schepping van de wereld, er is geen beter antwoord gegeven dan die in het krachtige essay ‘The End for Which God Created the World’ van Jonathan Edwards. Edwards betoogt dat het Oude en Nieuwe Testament één consistent plaatje vormen: God maakte de wereld niet primair voor menselijk geluk, maar om Zijn eigen glorie te openbaren. Inderdaad, Gods doel met de creatie van de wereld moest wel Zijn eigen glorie zijn, want God is van nature het grootste goed en het ultieme doel van alle dingen. Hij is zeker betrokken bij menselijke vreugde – het is geen nulsomspel – maar ons geluk dient een hoger doel door zijn ware vervulling te vinden in Gods hoogste goedheid en schoonheid.
De Schrift geeft ook rechtstreeks inzicht in Gods doel van de verlossing, het meest duidelijk wordt dit door Paulus beschreven in Efeze 1. De apostel gebruikt drie doelaanwijzingen om de heilbrengende zegeningen waarmee God ons heeft overladen te beschrijven: “tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade” (vs.6) en (tweemaal) “tot lof van Zijn heerlijkheid” (vs. 12 en 14). Net zoals met de schepping, is Gods ultieme doel van de verlossing dat zijn glorieuze eigenschappen tentoongesteld en gevierd zullen worden.
Dezelfde thema’s komen naar boven in Romeinen 9:22-24, waar Paulus spreekt over Gods doel in de uitverkiezing:
‘En is het niet zo dat God, omdat Hij Zijn toorn wilde bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel geduld de voorwerpen van Zijn toorn, voor het verderf gereedgemaakt, verdragen heeft? En dat met het doel om de rijkdom van Zijn heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van Zijn ontferming, die Hij van tevoren bereid heeft tot heerlijkheid? Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.’
Gods overkoepelende doel met alles wat Hij doet, is de openbaarmaking van Zijn glorie en de vreugde van Zijn schepselen in Zijn Goddelijke heerlijkheid.
O, gezegende val
Als Gods primaire doel met de schepping en de verlossing de tentoonstelling van Zijn glorie is, wat zegt dat ons over waarom Hij de val toestond? Zowel logisch als chronologisch kwam de val tussen schepping en verlossing. Zonder een schepping zou er geen gevallen schepping zijn; zonder een gevallen schepping zou er geen verloste schepping zijn. Redding veronderstelt zonde; herstel veronderstelt een val. Het is dus redelijk om te concluderen dat Gods primaire doel in het toestaan van de val was om Zijn glorie tentoon te stellen, zowel in Zijn originele creatie als in Zijn krachtige en genadige herstel van die creatie van de rebellie en verderf.
Maar was de verlossing werkelijk noodzakelijk voor God om verheerlijkt te worden? Zou een ongevallen schepping God niet net zo goed kunnen verheerlijken als een herstelde schepping?
Het nadenken over deze vraag leidde bij een aantal christelijke denkers tot de ontwikkeling van de zogenoemde “O Felix Culpa” theodicee. (Letterlijk: “O, gezegende val”, en ‘theodicee’ is een uitleg van hoe God het kwaad kan toestaan). Het basale idee is dit: Hoewel de val een groot kwaad was, maakte deze het mogelijk voor God om een nog groter goed te kunnen bewerkstelligen in de nasleep ervan: het God-roemende goede van de menswording, boetedoening, opstanding en alle heilbrengende zegeningen die daaruit voortvloeien.
Je kunt denken dat een ongevallen schepping te verkiezen zou zijn boven een gevallen schepping – en als al het andere gelijk blijft, dan klopt dat. Maar al het andere is niet gelijk, want onze wereld is niet slecht een gevallen schepping. Het is een gevallen schepping waarin de eeuwige Zoon van God binnenkwam en de menselijke natuur op zich nam. Waarin Gods beeld volmaakt tot uiting kwam in ons midden. Waarin Hij een moreel vlekkeloos leven leefde, Hij boete deed voor onze zonde door Zijn offerdood, Hij in overwinning opstond uit het graf en opvoer in de hemel, waar Hij aanhoudend voorspreekt en ons verzekert van een eeuwige vreugdevolle woonplaats in Gods aanwezigheid.
Een wereld zonder val en zonder redding is in het geheel minder God-verheerlijkend dan een wereld met een tragisch val maar ook een wonderlijke redding.
Maakt het uit?
God heeft een wereld beschikt waarin we Hem kunnen kennen en intiem met Hem kunnen leven – niet alleen als Schepper, maar ook als Verlosser. Theologische analogieën zijn altijd gevaarlijk, maar misschien wijst dit in de goede richting: hoewel overspel een pijnlijke zonde is, zal de dankbare liefde van een ontrouwe echtgenoot die volledig vergeven is en verzoend is met zijn vrouw dieper en rijker zijn dan zelfs de liefde die hij ervoer en uitte op hun huwelijksdag.
De gemeenschap met God te kennen als schepsel dat gemaakt is naar Zijn beeld is een grote zegen; de gemeenschap met God te kennen als een verloste zondaar, hersteld in het beeld van Zijn Zoon is onmeetbaar groter. Pas als we begrijpen dat zulke eeuwige glorie niet gerealiseerd konden worden buiten de val, kunnen we de belangrijkste reden waarom onze wijze en genadige Maker de val toestond, kunnen we een begin maken om deze op waarde te schatten.