Hij heeft al de halve familie aan het huilen gekregen. Tot overmaat van ramp kon ook zijn vriendin haar tranen niet bedwingen. En dat alleen maar omdat hij zijn lievelingstekst uit de Bijbel met hen deelde.
Ik vond de vraag even confronterend als mijn twijfelachtige antwoord: ‘Ik weet het eigenlijk niet.’
Toegegeven, je kunt zijn keuze voor z’n lievelingstekst negatief duiden. Het kan overkomen alsof hij levensmoe is. Alsof hij liever van de aardbol verdwijnt. Zijn lievelingstekst is namelijk Filippenzen 1:21: ‘Want het leven is voor mij Christus en het sterven is voor mij winst.’
We hebben er samen even over gepraat, toen we een kleine, eenvoudige Bijbelstudie met elkaar hadden. Hij deelde met ons zijn lievelingstekst. Maar bovendien stelde hij scherpe vragen aan ons. Hij vroeg of ik ook (zoals Paulus het zegt) ‘de begeerte heb om heen te gaan’. Anders geformuleerd: ‘Wat als je nu op dit moment bij Christus zou mogen zijn? Ja of nee?’
Met dat ik deze vraag meteen naar jou als lezer doorpass, blijf ik er zelf ook over nadenken. Hoe zit dat eigenlijk met mijn verlangen om tot Christus te gaan? Om voor eeuwig bij Hem te zijn? Ik vond de vraag even confronterend als mijn twijfelachtige antwoord: ‘Ik weet het eigenlijk niet.’
Ervoer ik terughoudendheid, omdat de dood het onvermijdelijke tussenstation is? Het zal immers een perron zijn dat ik zielsalleen zal moeten bewandelen. Menselijk gesproken dan. Of was ik misschien gewoon te bang voor grote woorden? Bang om ondoordachte beloftes en uitspraken te doen, die ik nooit zou kunnen nakomen en verantwoorden tegenover de Allerhoogste? Of heb ik het gewoon te goed hier op aarde? Heb ik mijn eigen paradijsje gecreëerd, en is mijn heimwee verdronken in de zee van aardse zegeningen? Is mijn eeuwige hoop misschien weggeblazen door de lucht van het ondermaanse?
Heb ik mijn eigen paradijsje gecreëerd, en is mijn heimwee verdronken in de zee van aardse zegeningen?
Ik weet niet wat het was. Maar aan dat ‘Christusverlangen’ ontbreekt het mij soms nog zo. En áls dat Maranathagebed er dan ineens wel is, ervaar ik dat dan niet door al het lijden in de wereld? Of door vervelende privéomstandigheden? Door angst voor de hel? Door verlangen naar échte volmaaktheid, verlangen naar de hemel?
Overigens, wat dat laatste betreft: een medestudente schoof me onlangs de woorden van een klein Engels gedichtje onder mijn neus. If I want You for heaven, then deny me heaven. ‘Verlang ik slechts de hemel, ontzeg me dan de hemel.’ Ook dat stelde me weer voor de confronterende vraag: ‘Is het me eigenlijk wel om Christus te doen in dit leven? En als ik sterf, is dat dan eigenlijk voor mij ook wel winst?’
Wat een gereserveerdheid eigenlijk; het simpelweg niet durven zeggen dat het leven Christus is en het sterven winst. Als dat al te grote woorden lijken, wat houdt mijn geloof dan eigenlijk nog in? Ik vraag me wel eens af: Zou, als ik toen en daar op dat water had gelopen, zou Christus mij dan ook ‘kleingelovige’ hebben genoemd? (Matth. 14:31) Ik vrees het soms…
En zonder dat ik mijn gereserveerdheid goed wil praten, begint het in mij te zingen.
Maar ach, wat ik in ieder geval wel zeker weet is dat Jezus Zijn hand ook (of misschien wel: juist) naar die ‘kleingelovige’ uitstak. Dat Hij hem veilig terug in het schip bracht. En dat de wind toen ging liggen. En zonder dat ik mijn gereserveerdheid goed wil praten, zonder dat ik daar onverschillig in wil berusten, begint het, ondanks de golven van deze geloofsvragen, in mij te zingen:
‘Al slaat de zee ook hol en hoog
en zweept de storm ons voort,
wij hebben ’s Vaders Zoon aan boord,
en ’t veilig strand voor oog.’