Als we nadenken over de geologie van de aarde moeten we bedenken dat er twee concurrerende verklaringsmodellen zijn voor de huidige geologische toestand van de aarde. Het eerste model, dat vele honderden jaren het meest populair was, is het model dat gebaseerd is op catastrofale gebeurtenissen: het catastrofisme. Dat model leert dat de belangrijkste kenmerken van de geologie van de aarde ontstonden in tijden van grote geologische omwentelingen. Denk aan de beweging van tektonische platen, de vorming van bergen, vulkaanuitbarstingen zoals wij ze vandaag de dag niet meer kennen, zware meteorietinslagen op aarde: catastrofen die de aarde haar huidige geologische vorm gegeven hebben. Een van die catastrofen was de bijbelse zondvloed in de tijd van Noach.
De concurrerende interpretatie van de geologie heet ‘uniformitarianisme’. Een moeilijk woord, maar zo noemt men die interpretatie. Het biedt ons een stapsgewijs beeld van de geologie, en wat het zegt is: nee, er zijn vroeger misschien wel stapsgewijze catastrofen geweest, maar die zijn niet verantwoordelijk voor de huidige geologie van de aarde. Het sedimentair gesteente waaruit de aardkorst grotendeels gevormd is – ‘sedimentair’ omdat de stenen door water zijn afgezet – is heel langzaam afgezet. Meestal zeggen zij dat de stenen zó langzaam zijn afgezet dat het duizend jaar duurde voordat er dertig cm sedimentair gesteente gevormd was, of ruwweg drieduizend jaar voordat er een meter sedimentair gesteente gevormd was. Dus als u ergens een (inlandse) rotspartij ziet van zo’n negentig meter hoog, dan moeten de onderste strata, die soms duidelijk als lagen te onderscheiden zijn, zo’n driehonderdduizend jaar oud zijn omdat het zo lang geduurd heeft om die dikke laag sedimentair gesteente te vormen. Dit is belangrijk omdat alle fossielen die we vinden, in sedimentair gesteente zitten. Je vindt geen fossielen in gesteenten die gestold zijn uit een gesmolten toestand. Daarom koppelen wetenschappers de gevonden fossielen aan de lagen in het sedimentaire gesteente waarin ze gevonden zijn. En omdat het sedimentair gesteente volgens hen heel langzaam gevormd is, moeten de fossielen in de onderste lagen heel oud zijn. Niet slechts driehonderdduizend jaar oud, maar miljoenen jaren oud. Maar de geologische kolom is niet hetzelfde bij alle rotspartijen op aarde. De geologische kolom is een denkbeeldige kolom die gemaakt is door de dikste exemplaren van een specifieke sedimentaire laag (stratum) waar dan ook op aarde te nemen en die op elkaar te stapelen, zodat je die enorme grote geologische kolom krijgt en dus ook die enorme leeftijden voor de fossielen.
De vraag is: welk van die twee modellen is juist? Gradualisme (uniformitarianisme) of catastrofisme? Zij kunnen natuurlijk best naast elkaar bestaan. Maar de vraag is welk van de twee echt verantwoordelijk is voor wat we vandaag de dag zien, welk van de twee het beste in staat is om de huidige geologie van de aarde te verklaren. De meeste geologen van vandaag zeggen dat het gradualisme hier de winnaar is. Maar ik geloof dat niet. Want als je naar de fossielen kijkt, besef je dat je ze niet kunt conserveren bij zo’n langzame sedimentatiesnelheid. Een fossiel kan alleen in steen geconserveerd worden als het snel begraven wordt, anders valt het uiteen, het verdwijnt, wordt opgegeten, enzovoort. Het fossiel moet plotseling en snel begraven worden.
Er zijn, en dat is slechts één voorbeeld, zogenaamde polystrate boomstammen. Dat houdt in dat je in bijvoorbeeld een rotswand een fossiele boomstam hebt die verticaal door heel veel strata of lagen steekt (‘poly’ betekent ‘veel’, dus ‘polystrate boomstammen’). Een boomstam van zes meter lang kan vele strata doorsteken, ook bijvoorbeeld door kolenlagen en allerlei sedimentaire steenlagen heen. Dat kan onmogelijk plaatsvinden zonder snelle begraving. Als je er honderdduizend jaar over doet om die boomstam te begraven, zou er geen boomstam meer over zijn om te begraven na laten we zeggen de eerste duizend jaar. Ook als die boomstam met kracht diep in de zachte modder gedreven zou worden, zou die laag modder nog steeds zacht zijn, omdat hij nog vers is. Daarom ben ik tot de conclusie gekomen dat de snelle begraving van fossielen laat zien dat de afzetting van die fossielhoudende gesteenten, van die sedimentaire gesteenten, honderden en duizenden keren sneller plaatsgevonden moet hebben dan beweerd wordt, en dat zij tijdens catastrofale gebeurtenissen begraven zijn en niet door graduele, stapsgewijze oorzaken. Daarom geloof ik in de zondvloedgeologie. De zondvloed ten tijde van Noach veronderstelt een massale begraving van levende dingen door de afvoer van sediment van de verschillende continenten.