14 november 2018

‘Hoe is het, druk zeker?’

Aan de modieuze beginvraag van veel telefoongesprekken doe ik bewust niet mee. ‘Hoe is het, druk zeker?’ Het suggereert te veel dat je pas meetelt – zelfs in de kerk – als je ook kunt zeggen dat je druk bent. Opvallend is het dat de Bijbel juist spreekt over rust, over tot rust komen en zelfs over ingaan in de rust.

De vraag (‘Druk zeker?’) verraadt dat wij het belangrijker zijn gaan vinden wat we doen dan wie we zijn. Zo waarderen we drukte en onrust positief. In dit thema corrigeert het Woord van God ons.

Jozua 1 vertelt ons dat God aan Zijn volk rust geven wil, een rust die vooral vrede inhoudt, wonen in een land waar het goed is. Hij wil voor de Zijnen niets liever dan dat. Beter kun je een droge boterham hebben met rust erbij dan een overvloedige maaltijd met onenigheid, zegt Spreuken 17. Voor luiheid is er bij de wijze Salomo geen ruimte, en tegelijk maakt hij duidelijk (Pred.4:6) dat een hand vol rust beter is dan beide vuisten vol zwoegen.

Die onrust zit in de mens zelf, kenmerkt zijn identiteit. Direct na de zondeval is de mens bevreesd en gaat de deur van het paradijs op slot, wordt Adam weggezonden uit de hof van Eden. Rust, noch vrede wordt gevonden, om mijn zonden klinkt het daarom eeuwen later in een van Davids psalmen.

Alleen in een kamer

De Franse wiskundige en christenfilosoof Blaise Pascal stelde eens de vraag ‘Wat is de grootste ellende van de mensen?’ Zijn antwoord is opmerkelijk en verrassend: ‘Dat zij niet in staat zijn om rustig in een kamer te blijven.’ De zeventiende-eeuwse denker bedoelde daarmee niet dat we niet blij zijn als we met een mooi boek enige uren stilte voor onszelf hebben, maar dat we niet meer met onszelf alleen kunnen blijven. Angst voor de dood is daarvan de oorzaak, angst om het leven kwijt te raken, angst om de weg te moeten gaan die Genesis 3 als menselijke straf verwoordde: ‘Want stof bent u en u zult tot stof terugkeren.’ Als we alleen in een kamer zijn, overgelaten aan onszelf, overvallen onze gedachten ons en zoeken we afleiding, verstrooiing.

Augustinus wist dit en daarom schreef hij in zijn Belijdenissen: ‘U hebt ons ertoe aangelegd om U te loven, U hebt ons gemaakt naar Uw beeld, en onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U.’ Elke christen zal het ervaren, elk mens mag het ontdekken. De Belijdenissen is een boek met brede armslag, een grote reikwijdte. Toen de langstzittende premier van Nederland in februari 2018 overleed, schreef de krant dat ‘Ruud Lubbers zich voedt met de kerkvader Augustinus. Zijn Belijdenissen heeft hij altijd binnen handbereik. Hij leest daar veel in.’

God naar de achtergrond

Het raakte me dat ik de waarheid van Augustinus’ woorden onlangs in de Libelle(!) tegenkwam, in het grootste vrouwentijdschrift van Nederland. In een column schrijft Annemiek Leclaire: ‘Het is makkelijker om op je vrije middag je tuinmeubilair in de lak te zetten, van internetprovider te wisselen (…) dan om een kwartiertje op de bank te gaan zitten niksen. Niks doen vraagt meer dan actief zijn. We zijn zo geprogrammeerd dat we elke minuut van de dag nuttig willen besteden. (…) Filosofen zeggen wel eens dat omdat God in ons leven naar de achtergrond is geschoven, we de drukte gebruiken als nieuwe zingeving in het bestaan. Zolang we het maar heel druk hebben, voelen we ons de moeite waard.’ Als God Zich terugtrekt, kan drukte als nieuwe zingeving gevonden worden, wordt altijd werken of altijd entertainen tot afgod en gaan we (als in Lukas 11) door dorre plaatsen om rust te zoeken.

God en mens

Augustinus’ Belijdenissen, een boek van grote schoonheid en rijk aan inzicht in de mens, zijn een autobiografie over zijn zondige jeugd en over zijn bekering tot God. Het is schuldbelijdenis en lofprijzing in één kaft. Lage begeerten maakten dat hij later aan God beleed: ‘Zolang ik mij afkeerde van U, de ene, en opging in het vele, was ik verscheurd.’

Uit de modderpoel van zijn lichamelijke begeerte en uit de bruisende bron van zijn mannelijkheid stegen dikke dampen op, die donkere wolken vormden rondom zijn hart. Zo pleegde de ziel overspel, God de rug toekerend. Tót Augustinus de woorden uit Romeinen 13:13, 14 van harte leest: ‘Bekleed u met de Heere Jezus Christus, en verzorg het vlees niet om begeerten op te wekken.’ Na die omkeer, die verandering van gezindheid, zegt hij: ‘Gelukkig leven is blij zijn met de waarheid. En dat betekent gelukkig zijn in U, want U bent de waarheid, God.’

Als Augustinus in het jaar 398 de Belijdenissen schrijft, komt de uitspraak waarmee hij het meest bekend geworden is, aan het einde van de eerste alinea terecht. Het zijn geen woorden die de conclusie vormen na een lang betoog, het zijn woorden die direct gezegd moeten worden, die aangeven waarvan het hart overloopt: ‘U hebt ons ertoe aangelegd om U te loven, U hebt ons gemaakt naar Uw beeld, en onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U.’ Het is een zin die focust op de verhouding tussen God en mens, op waar het in het Evangelie altijd weer over gaat, op wat in lijn met Augustinus de kernnotie van de Reformatie geworden is: heilige God versus zondige mens.

Geloof en rust

Op de bodem van het hart van ieder mens is een verlangen, een onvervuldheid. Op zoek is de mens, op zoek naar geluk, vrede, rust en liefde. Hij mist een kompas, een houvast om zich aan te oriënteren, wat voortkomt uit een natuurlijk verlangen naar God, zelfs als hij van de levende God nooit gehoord heeft. Los van zijn Schepper kan dit schepsel niet komen, welke pogingen hij ook doet.

Je kunt een sprookjesprinses zijn, maar zonder vervulling van het verlangen van je hart een dramatische dood sterven: de Engelse Lady Diana, 36 jaar oud. Je kunt als koning van de rockmuziek door miljoenen aanbeden worden, maar aan een overdosis drugs sterven: Elvis Presley, 42 jaar oud. Mijn leven kan niet anders verlopen, zij het minder extreem, als God niet het hart bewoont. Een zondigend mens gaat immers radicaal verkeerd om met zijn verlangen naar God, naar rust.

Sabbatsrust

Het is de blijvende betekenis van Augustinus dat hij ons leerde rust bij God te zoeken. Dat was geen uitvinding van hem, geen formule die opgesteld werd na diepgaand onderzoek, dat was de ervaring van zijn hart na het biddend lezen van Gods Woord. In dát Boek ontdekken we dat er een band tussen geloof en rust is.

In de herziene Statenvertaling is Hebreeën 4:9 terecht vertaald met de woorden: ‘Er blijft dus een sabbatsrust over voor het volk van God.’ In overlijdensadvertenties vinden we de tekst uit de klassieke Statenvertaling nogal eens, zonder ‘sabbats-’. Echter, rust voor het volk van God gaat niet na het sterven in, maar na de bekering. De rust van het vierde gebod betekent een rusten van de zonde als gevolg van de vrede met God. Het is wat de Heidelbergse Catechismus in Zondag 38 leert, namelijk dat ik al de dagen van mijn leven van mijn boze werken rust, de Heere door Zijn Geest in mij laat werken en zo de eeuwige sabbat in dit leven aanvang.’ Zo schenkt God aan Zijn kinderen de rust die Hij voor Zichzelf aan het einde van zes scheppingsdagen genomen heeft, de rust van de sabbat.

Níet in de rust ingaan

Die rust is een van Gods genadegaven, waartoe Jezus ons in Mattheüs 11 nodigt. Vastgelopen in de regels en wetjes van de Schriftgeleerden (twintig eeuwen geleden) of gebukt onder de prestatiecultuur die in ons land ook studenten raakt (vandaag), mogen we gehoor geven aan het appèl: ‘Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u rust geven.’ In de grondtaal van het Nieuwe Testament klinken Jezus’ woorden sterker dan in onze taal: ‘Híerheen, naar Mij!’

Het leven van een christen is een spanningsvolle positie. Aan de ene kant weet je van de verleiding van de zonde, die ons zo gemakkelijk verstrikt. Aan de andere kant is er de belofte van de rust. De kerk in Nederland staat midden in die spanning, heeft het daarom voortdurend nodig geleid te worden door de Heilige Geest. De optie om af te vallen is een reële, terwijl de Heere bij Zichzelf gezworen heeft dat toorn de reactie van Zijn heiligheid is op afval. Om die reden zegt Hebreeën 4 tegen ons: ‘Laten we er dan voor vrezen dat iemand van u ooit schijnt achter te blijven, terwijl de belofte om in Zijn rust binnen te gaan nog van kracht is.’

Gebed

Augustinus leert ons zingeving niet te zoeken in onze drukte; nee, zijn uitspraak stimuleert ons om de rust te zoeken, rust om tot jezelf te komen, zoals de verloren zoon uit Lukas 15, die in de eenzaamheid bij de varkens ontdekte wat het goede leven was: bij de Vader. Niemand anders dan de Heere Jezus is ons hierin voorgegaan, Hij die voortdurend in het gebed contact met Zijn Vader zocht.

Tot Wie anders?

Het laatste lange citaat in deze bijdrage is voor… Augustinus, hoe kan het anders. ‘Zie, de oren van mijn ziel zijn naar U toegewend, Heer; open ze en zeg tot mijn ziel: “Ik ben uw heil.” Ik zal die stemklank nalopen en ik zal U grijpen. Verberg mij niet Uw aangezicht! Zal ik ervan sterven? Ik wil sterven, als ik het maar mag zien! Eng is het huis van mijn ziel: laat het door u verruimd worden, dat Gij er komen kunt. Bouwvallig is het: herstel het. Het heeft dingen die Uw ogen kunnen kwetsen. Maar wie zal het schoonmaken en tot Wie anders dan U zal ik roepen: “Van mijn verborgen zonden, zuiver mij, Heer, en spaar Uw dienaar voor die van vreemden.” Ik geloof: daarom spreek ik ook. Gij weet het, Heer.’

Als Hij ons hart heeft, dan leven we gerust en zingen we mee:

Rust mijn ziel, uw God is Koning!
Wees tevreden met uw lot.
Zie, hoe alles hier verandert,
en verlang alleen naar God.

 

Meer toerusting