De lichten flikkeren. De gitaar maakt muziek. De drummer drumt. De zanger zingt samen met de menigte: ‘Who’ll love the Devil? Who’ll song his song? Who will love the Devi land his song? I’ll love the Devil. I’ll sing his song.’ Het lied wordt verstoord. Het lied van de duivel wordt niet meer verder gezongen. Door sommige zal het nooit meer gezongen worden. Daar is hij, de dood.
Het oefenduel tussen Frankrijk en Duitsland. Wreed verstoord door hoorbare explosies. Waar gestreden werd voor een overwinning heerst nu paniek en angst. Mensen rennen het veld op en zijn bang voor wat er komen gaat. De mensen uit het stadion lopen door de hal naar buiten, waar ze in veiligheid worden gebracht. Iemand zet een lied in, het lied van hun vaderland. De mensen met het hart voor het land, dat na die dag voorgoed zal veranderen, zingen. Door de betonnen hal klinkt het:‘Allons enfants de la Patrie!’
‘Komt, kinderen des vaderlands,de dag der overwinning is aangebroken!
Tegen ons is het bloedige vaandel van de tirannie gehesen.
Het bloedige vaandel is gehesen.
Hoort ge in de velden
het loeien van die vreselijke soldaten?
Zij naderen tot in uw armen
om uw zonen en echtgenoten te kelen!’
Een lied dat niet toepasselijker zou kunnen zijn. In strijd en met een hoog gegeven vaandel geschreven, in het jaar 1795. Zingen de Parijsenaren het opnieuw. ‘Komt, kinderen des vaderlands, de dag der overwinning is aangebroken.’
Ik kijk om me heen in de grote kathedraal, de kerk van God. We zijn stil. Niet wetende wat we moeten doen. Ik kijk naar de lucht. Overwinning die al behaald is, wachtend tot dat Hij komt op de wolken. Verlangend naar die dag dat ík ga zingen. Een nieuw lied, vóór de troon. Een lied dat niet gezongen kan worden door hen die hun gewaden niet hebben witgewassen in het bloed van het Lam. Maar alleen gekend is door hen die gekocht zijn door het bloed van het Lam en hun toevlucht hebben genomen bij de Vader.
Ik zucht met de schepping mee. En elke zucht zegt: ‘Nog lang niet, de eeuwige heerlijkheid lijkt nog zover weg.’ Elke stap van Hem op deze aarde maakt mij weer kleiner en wanhopiger. ‘Waar ben ik, als christen in deze wereld?’ Mijn stem verzwakt, het lijkt stiller te worden. Ik vertel de mensen niet over Jezus, noem niet die ene Naam die onder de hemel gegeven is om het lied mee te kunnen zingen.
De muziek klinkt, de kerk van God zet in:
‘Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen;
Men loov’ Hem vroeg en spâ;
De wereld hoor’, en volg’ mijn zangen,
Met Amen, Amen na.’
Woorden galmen door mijn hoofd. Ik moet zingen, zodat de wereld het hoort en mijn zangen zal volgen: ‘Hij komt, om de aarde te richten. Barmhartig en genadig is de Heere, geduldig en rijk aan goedertierenheid.’ Ik moet zingen naar de mensen om mij heen, door woord en door daad: ‘Komt, maakt God met mij groot; Verbreidt, verhoogt, met hart en stem, Den nooit volprezen naam van Hem, Die ons behoedt in nood.’
En daar, midden in de wereld vol duistere stilte, zonde, verlatenheid, pijn en duivelse kogelschoten staan er mensen op, kinderen van het Vaderland. Ze geven het lied door wat ze gekregen hebben en zingen: ‘Onze ziel verwacht de HEERE, Hij is onze hulp en ons schild. Want ons hart is in Hem verblijd, omdat wij op Zijn heilige Naam vertrouwen.’ En daar, in de duistere stilte staan er steeds meer mensen op die hun stem gebruiken en gaan zingen. Ze horen het gezang van de kinderen van het Vaderland en volgen hun zangen.
En elke muzieknoot en elke maat brengt hen dichter bij de bruiloft van het Lam. Dichterbij het Vaderland. Daar waar de schare die niemand tellen kan, staat te wachten totdat ze met het volmaakte getal kunnen zingen: ‘Amen. De lofprijzing, de heerlijkheid, de wijsheid, de dankzegging, de eer, de kracht en de sterkte is aan onze God tot in alle eeuwigheid.’
Zing jij mee?