Het was een handgeschreven brief, aangeheven met de woorden ‘Waarde vriend’. Twee kantjes had ie helemaal volgekalkt. Zulke brieven ontvang ik zelden. Eigenlijk nooit meer. De laatste keer dat ik post van die aard ontving was in 2009 van een oud-zendelinge. Of nee, later nog: 2011. Een brief van een RD-lezeres die het niet eens was met de door onze klas georganiseerde frikandelacties voor het goede doel. In een handgeschreven brief uitte ze al haar bezwaren tegen ons ongezonde koopwaar. Ik klom meteen in de pen. Een polemiek was begonnen.
Maar goed, na jarenlang slechts bedelbrieven en digitale post te hebben ontvangen, kreeg ik nu ineens weer zo’n mooie, geschreven brief in mijn handen geduwd. De afzender wist mijn adres niet en had hem daarom naar Het Baken verzonden met het verzoek de envelop aan mij te overhandigen.
De afzender kende ik niet. Hij mij ook niet. Hij had m’n artikel gelezen in de Terdege. Naar aanleiding daarvan had de man mijn dichtbundel besteld via Het Baken. Hij was geraakt door het artikel en het gedicht dat erbij stond. Hij sprak uitgebreid over het geloof, stelde vragen en gaf aan wat ‘m geraakt had. Tussen de regels door las ik dat hij eigenlijk wel graag een brief terug zou ontvangen. Dus ik stelde met mijn goede gedrag een lange brief op en deed ‘m dezelfde dag nog op de post. Op de envelop pronkte de naam van een TBS-kliniek…
Ik had nooit verwacht dat mijn zoetsappige dichtbundel ooit nog in de harde gevangeniswereld terecht zou komen. Wie verwacht op zo’n plek nou trouwens ook een Terdege-abonnee aan te treffen? En toch was het zo. De man schreef niet over de reden van zijn verblijf in die kliniek, maar toen ik zijn naam op internet googlede, kwam ik al gauw genoeg informatie tegen. Ik schrok ervan. Moest ik eigenlijk wel een brief terugsturen? Ik twijfelde.
Ineens moest ik denken aan Hizkia. Deze Israëlitische koning ontving ook eens een brief. Toen hij niet wist wat hij daarmee aan moest, snelde hij zich naar de tempel. ‘Vervolgens spreidde Hizkia die brieven uit voor het aangezicht van de Heere, en Hizkia bad voor het aangezicht van de Heere.’ (2 Koningen 19:14-15). Simpelweg volgde ik het voorbeeld van deze koning en bad ik kort tot God. De brief van de TBS’er lag voor mij, op m’n bureau…
Eerder op de middag, bij het eten, had mijn moeder uit Handelingen 10 voorgelezen. Toevallig heb ik dit gedeelte destijds ook nog aangehaald in de polemiek met die RD-lezeres. Je weet wel, dat mens van de anti-frikandellen-beweging. En nu, na mijn gebed, echode er weer een tekst uit dit gedeelte in mijn hoofd na. Het bevatte een antwoord op mijn twijfels. In Handelingen 10:28 zegt Petrus: ‘God heeft mij laten zien dat ik geen mens onheilig of onrein mag noemen.’
Een les voor mij. Hoe ‘zwaar en hoe menigmaal er ook misdreven is’, er is vergeving. Zelfs voor die TBS’er. Wat? Zelfs voor mij! En zelfs voor jou!
Ik stuurde een brief terug. En ik wees de man op één van de gedichten in m’n boekje. En nu wijs ik jou erop. Jij, ja. Met die torenhoge schuld, maar ook met dat oprechte berouw. Jij ja. Met die inktzwarte zonden, maar ook met die gevouwen handen. Hier. Speciaal voor jou:
‘Als mensen zeggen: ‘Schandalig!’
als ik zie op mijn zonden, zo zwart,
dan zegt U: ‘Zondig, maar zalig!’
want witter dan sneeuw maakt U mijn onreine hart!’