Heb je weleens in een klaslokaal gezeten terwijl je je afvroeg wat je er deed? Ik kan me dat gevoel nog goed herinneren van mijn lessen differentiëren en integreren op de middelbare school. De lessen werden gegeven alsof het logisch was hoe je de principes moest toepassen. En misschien was dat ook wel zo voor klasgenoten met een wiskundeknobbel. Maar ik had meer met taal en literatuur en die wiskundelessen waren voor mij een continue oefening in puur abstract denken. Het was een strijd die ik altijd weer verloor. Ik snapte niet wat je er in de echte wereld mee kon en kon me moeilijk voorstellen wat het voor nut had om de waarde te berekenen van iets dat oneindigheid benaderde, maar nooit helemaal raakte.
En als je juist een wiskundewonder was, haal je dan nog eens voor de geest hoe het was om de betekenis van een van de sonnetten van Shakespeare te moeten ontrafelen.
Uitleggen ≠ toepassen
Het is niet mijn bedoeling om allerlei slechte herinneringen op te halen. Maar wat ik me afvraag: maken wij als voorgangers ons soms niet schuldig aan iets vergelijkbaars? Zoals de meeste docenten zijn ook wij enthousiast over het onderwerp waar we over spreken en hebben we ons heel goed voorbereid. We kunnen vragen beantwoorden over de werkwoordstijden in het Grieks en het Hebreeuws en over de historische en culturele achtergronden van het oude Midden-Oosten. We hebben al een chiasme gezien voor onze gemeenteleden uitgevogeld hebben hoe ze het woord überhaupt moeten uitspreken. En we staan klaar om uit te leggen waarom de vertalers het verkeerd hebben gehad en waarom ze onze lezing van de tekst hadden moeten volgen.
En toch, ondanks die overvloed aan kennis en inzicht, enthousiast overgebracht alsof het allemaal van groot belang is om te weten, blijft onze gemeente zitten met de vraag wat ze er eigenlijk mee moeten. Ze weten dat het belangrijk is. Het gaat immers om Gods Woord. Ja, wat meer is, ze weten dat het Gods Woord tot hén is. Maar nadat we het gedeelte uitgelegd hebben, zeggen we in feite: ‘Zoek nu verder zelf maar uit hoe je dit op jezelf moet toepassen.’ Of nog erger: mensen schamen zich een beetje en voelen zich ongeestelijk omdat ze niet weten hoe ze het toe moeten passen – voor ons lijkt de toepassing immers overduidelijk.
Het is simpelweg niet voldoende om als voorganger de tekst uit te leggen aan de gemeente. Om goede herders te kunnen zijn, moeten we de tekst ook toepassen op hun dagelijks leven. Waarom doen we dat dan niet?
Vier redenen waarom we geen toepassing maken
Ik kan een aantal redenen bedenken.
- Ten eerste is toepassen een hele kunst. Grammatica en context analyseren is kinderspel als je het vergelijkt met inzicht krijgen in de complexiteit van het menselijk hart.
- Ten tweede is toepassen subjectief. Ik weet wanneer ik een werkwoord correct ontleed heb of een zin in de juiste context heb geplaatst. Maar hoe kan ik weten of mijn toepassing goed is?
- Ten derde is toepassen ingewikkeld. De tekst heeft een hoofdgedachte, maar er zijn allerlei toepassingen denkbaar, misschien wel even veel als er luisteraars zijn. Het is een hele klus om alle mogelijkheden helder te krijgen en daarin keuzes te maken.
- Ten vierde is toepassen persoonlijk. Zodra ik ga nadenken over een toepassing voor de gemeente, ontkom ik niet aan de vraag wat die tekst mij zelf te zeggen heeft. En soms leg ik de tekst dan maar liever gewoon uit dan dat ik ermee aan de slag ga.
Al deze redenen hebben te maken met ons vlees. Ze komen voort uit onze neiging om werk waar we niet zo goed in zijn te laten voor wat het is of weg te lopen voor een persoonlijke aanklacht. Er staat ons maar één ding te doen als we deze excuses herkennen uit ons eigen leven: ons bekeren.
Toepassen ≠ overtuigen
Maar er is een vijfde, meer theologische reden waarom sommigen van ons de toepassing laten zitten. We zijn ervan overtuigd dat het toepassen niet op ons bordje ligt en in feite buiten onze taakomschrijving valt. Is het niet de Heilige Geest die de preek moet toepassen in de harten van mensen? Als ik een toepassing maak die niet aanslaat, zorg ik dan niet voor dat mensen juist afhaken? Als ik nu gewoon de waarheid verkondig en vervolgens opzij stap, heeft de Heilige Geest tenminste alle ruimte om Zijn werk te doen. Hij kan dat sowieso veel beter dan ik.
Ik heb meer dan één vooraanstaande predikant dit punt horen maken. Maar met alle respect, ik denk dat deze redenering niet Bijbels is en getuigt van theologische verwarring. Het probleem is dan dat we overtuigen verwarren met toepassen. Overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel is de taak van de Heilige Geest (Johannes 16:8). Alleen de Heilige Geest kan ware overtuiging geven en als we dat werk voor hem proberen te doen vervallen we onvermijdelijk in wetticisme. Waarom? Omdat overtuiging een zaak van het hart is. Iemand raakt er niet alleen van overtuigd dat iets waar is, maar ook dat hij tegenover God rekenschap moet afleggen van die waarheid en ernaar moet handelen.
Toepassen is iets anders dan overtuigen. Hoewel het uiteindelijke doel in het hart ligt, is het gericht op het verstand. Zoals we voor exegese de oorspronkelijke context van de tekst moeten begrijpen, zo gaat het bij de toepassing allemaal om de hedendaagse context waarin die tekst tot klinken komt. Het gaat om het onderkennen van verschillende levensfases, om ethiek en om het inzicht in wie dit specifieke woord van Christus in rijke mate zou moeten wonen (Kolossenzen 3:16).
We zijn allemaal geneigd om door onze eigen bril en vanuit onze eigen ervaring te luisteren. Als een predikant dus werk maakt van de toepassing, biedt dat ons de kans om een Bijbelgedeelte te gaan zien zoals we dat niet eerder gezien hebben of op een manier die we niet uit onszelf bedacht zouden hebben.
Als ik bijvoorbeeld Johannes 3 vers 16 hoor citeren, denk ik direct aan mijn roeping om te gaan evangeliseren. Dat is de toepassing die voor mij erg voor de hand ligt en die ik bijna als een reflex voor mezelf maak. Maar een zorgvuldige homiletische toepassing zorgt er misschien wel voor dat ik Gods liefde voor mij op een diepere manier ga verstaan, of dat ik meer oog krijg voor wat het betekent dat ik in Christus eeuwig leven heb. Door een breder zicht te krijgen op de mogelijke toepassingen van dat ene vers, gaat Johannes 3:16 in steeds rijkere mate in mijn leven wonen. Met een goede toepassing loop je de Heilige Geest niet voor de voeten, maar worden er juist verschillende wegen geopend voor Zijn overtuigende werk.
De toepassing achterwege laten is onbijbels
Het is gewoon ook onbijbels om de toepassing achterwege te laten. Want toepassen is precies wat de verkondigers van Gods Woord in de Bijbel zelf ook doen. Rode lijn in het Oude Testament is dat Gods volk niet alleen Zijn Woord kende, maar ook begreep wat het betekende voor eigen hart en leven. Dat zien we al in Deuteronomium 6 vers 7, waar ouders worden opgeroepen om de geboden hun kinderen in te prenten. Maar het wordt bijvoorbeeld ook zichtbaar in Nehemia 8 vers 8 en 9, toen Ezra en de Levieten het boek van de wet voorlazen. Daar bleef het namelijk niet bij. Ze gaven ook ‘uitleg en verklaarden de betekenis, zodat men de voorlezing begreep.’
Deze lijn wordt verder uitgewerkt in het onderwijs van Jezus en de apostelen. In Lukas 8 vers 21 stelt Jezus dat degenen ‘die het Woord van God horen en dat doen’ Zijn broeders en Zijn moeder zijn. En in Zijn onderwijs, te beginnen bij de Bergrede, komt telkens weer naar voren hoe dat er de praktijk uitziet. De brieven van de apostelen staan vol praktische toepassingen en die lijn werd voortgezet door de ouderlingen. Zij moesten onderwijzen in praktische godsvrucht (1 Timotheüs 4) en moesten datzelfde werk op hun beurt weer toevertrouwen aan betrouwbare opzieners, die ‘bekwaam om te onderwijzen’ waren (1 Timotheüs 3:2).
We zien dit nergens duidelijker getekend dan in Efeze 4 vers 12. Christus heeft herders en leraars aan de kerk gegeven ‘om de heiligen toe te rusten, tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus’. Hoe kunnen we gemeenteleden toerusten voor hun taak binnen en buiten de gemeente als we nooit specifieke en praktische handvatten geven? Paulus lijkt ervan uit te gaan dat we de toepassing niet moeten laten zitten, maar er juist continu op aan te sturen.
Een paar voorbeelden
Hoe zou dit er in de praktijk uit kunnen zien? Laat me twee voorbeelden noemen. Denk in de eerste plaats eens na over 2 Samuël 11, het verhaal van Davids overspel met Bathseba en het machtsmisbruik waardoor hij zijn zonde probeerde te verhullen door een moord te plegen. Voor een toepassing van dit gedeelte kom je al snel bij thema’s als seksuele onreinheid of moord. Maar wat zeg je tegen alle mensen in de gemeente bij wie de verleiding van overspel en moord niet echt speelt. Er zullen zeker mensen zijn voor wie dat geldt. Hebben we hun niets anders te zeggen? Natuurlijk wel.
Terwijl je stilstaat bij de specifieke zonde van David, kun je hen helpen om zondige patronen te herkennen. Je kunt laten zien hoe misleidend de zonde is, hoe makkelijk we ons in een moment laten meeslepen en hoe het vaak van kwaad tot erger gaat. Vervolgens kun je mensen laten nadenken over verschillende verleidingen die zich plotseling kunnen opdringen, niet als de koning van Israël, maar als moeder of oma, als student of als kantoormedewerker, als directeur of gepensioneerde. Je toepassing hoeft niet uitputtend te zijn. Je probeert mensen alleen iets van de betekenis van het gedeelte aan te reiken en hen zelf aan het denken te zetten over hun eigen leven.
Of neem Efeze 6 vers 1 tot 4. Dit gedeelte staat helemaal in het teken van de plichten van ouders en kinderen ten opzichte van elkaar. De praktische toepassingen liggen voor het oprapen. Maar wat moeten mensen die geen kinderen hebben, of gemeenteleden van wie de kinderen al uit huis zijn? Moeten zij maar gewoon meeluisteren en hopen dat er iets bij zit waarmee ze ouders in hun omgeving kunnen bemoedigen?
Zeker, maar er is meer. Dit Woord van God is ook aan hen gericht. Het principe van gezag dat op de juiste manier uitgeoefend en gehoorzaamd wordt heeft ons allemaal iets te zeggen. Docenten en studenten, werkgevers en werknemers, ambtsdragers en gemeenteleden, ze kunnen allemaal wel iets opsteken van een preek over een godvruchtig leven door of onder de uitoefening van gezag. Zoals de Grote Catechismus van Westminister het zegt: ‘Met ‘vader’ en ‘moeder’ worden in het vijfde gebod bedoeld niet alleen de natuurlijke ouders, maar alle meerderen in leeftijd en gaven; en in het bijzonder zij die, door Gods verordening, gezag over ons hebben’ (antwoord 124). We staan allemaal wel onder een bepaald gezag, en de meesten van ons oefenen ook wel ergens gezag uit. Zorgvuldig toepassen kan helpen om dat helder te krijgen.
De implicatie
De conclusie kan denk ik wel luiden dat een preek zonder toepassing helemaal geen preek is. Het is op z’n best een college over de Bijbel. We willen niet dat mensen aan het eind van de les naar huis gaan met de vraag wat ze er eigenlijk mee moeten. Laten we ons daarom beijveren voor een goede toepassing, zodat het lichaam van Christus opgebouwd mag worden ‘tot de maat van de grootte van de volheid van Christus.’
Michael Lawrence is predikant van de Hinson Baptist Church in Portland (Oregon). Hij is op Twitter te volgen via @pdxtml.