Als we het Woord verkondigen, is het cruciaal om te weten waar we het bijbelboek waar we uit preken moeten plaatsen op de tijdlijn van de heilsgeschiedenis. Op het gevaar af om het iets te simplistisch voor te stellen, zou je het bedrijven van goede bijbelse theologie in twee stappen kunnen samenvatten: eerst terugkijken en dan het geheel bekijken.
Walter Kaiser wijst erop dat we de antecedente theologie van elk bijbelboek voor ogen moeten houden als we de Schriften openen (in ‘Toward an Exegetical Theology: Biblical Exegesis for Preaching and Teaching, 134-140).
De rode draad van Genesis
Als we bijvoorbeeld preken uit Exodus, zullen we de boodschap van dat bijbelboek niet goed kunnen uitleggen zolang we het los van de voorgaande context lezen. Wat aan Exodus voorafgaat, is de boodschap die overgebracht wordt in Genesis. Daar leren we dat God de Schepper van alle dingen is en dat Hij mensen naar Zijn beeld heeft geschapen – zodat mensen namens de Heere over de hele aarde zouden heersen.
Adam en Eva verzuimden echter om op God te vertrouwen en Zijn opdracht te gehoorzamen. Op de schepping volgde de zondeval, waardoor dood en ellende in de wereld kwamen. Desondanks beloofde de Heere dat de eindoverwinning behaald zou worden door het vrouwenzaad (Genesis 3:15). Er zou een diepgaand conflict volgen tussen het vrouwenzaad en het slangenzaad. Maar het zaad van de vrouw zou zegevieren.
In de rest van Genesis blijkt het zaad van de slang in de strijd tussen vrouwenzaad en slangenzaad echter opmerkelijk sterk te zijn. Kaïn slaat Abel dood; de goddelozen nemen de overhand over de rechtvaardigen, totdat alleen Noach en zijn gezin overblijven. Mensen spannen samen om een naam voor zichzelf te maken door de toren van Babel te bouwen. En toch blijft de Heere soeverein. Hij straft Kaïn. Hij verdelgt iedereen in de zondvloed, met uitzondering van Noach en zijn gezin. En Hij verijdelt de plannen voor de torenbouw van Babel.
De Heere sluit een verbond met Abraham, Izak en Jacob en belooft dat de overwinning die beloofd is in Genesis 3:15 tot stand zal komen via hun zaad. De Heere zal hun nageslacht, land en een zegen voor alle volken schenken. De belofte van nageslacht is in Genesis een centrale gedachte. Met andere woorden: Abraham, Izak en Jacob hadden het beloofde land niet in hun bezit en tijdens hun leven werden ook niet alle volken door hen heen gezegend. Maar aan het eind van het boek verhaalt Genesis van de twaalf zonen die de Heere aan Jakob schonk.
De rest van de Pentateuch in het licht van Genesis
Maar op welke manier is deze “antecedente theologie” van Genesis nu van belang bij het lezen van het boek Exodus? Het is cruciaal, want als Exodus opent met de constatering dat Israël zich overvloedig vermenigvuldigde, merken we meteen op dat de belofte van vele nakomelingen aan Abraham vervuld wordt. En dat niet alleen; komend vanuit Genesis 3, realiseren we ons dat Farao een nazaat is van de slang, terwijl Israël het zaad van de vrouw vertegenwoordigt. En in de strijd tussen vrouwenzaad en slangenzaad die in Genesis voorzegd is, vertegenwoordigt Farao’s voornemen om alle jongetjes te doden de plannen van het slangenzaad.
Als we op deze manier verder lezen in Exodus en de rest van de Pentateuch, zien we dat de bevrijding van Israël uit Egypte en de verovering van Kanaän ook alles te maken heeft met het verbond dat de Heere gesloten heeft met Abraham. De vervulling van de landbelofte krijgt zijn beslag. Bovendien krijgt Israël in zekere zin een plek in het nieuwe land als een nieuwe Adam. Net als Adam worden ze geroepen om in geloof en gehoorzaamheid te leven op de plek die de Heere hen gegeven heeft.
Zouden we Exodus lezen zonder op de hoogte te zijn van de voorafgaande boodschap van Genesis, dan zouden we het gewicht van de gebeurtenissen niet goed peilen. Dan zouden we de tekst los van zijn context lezen en ten prooi vallen aan willekeur.
Nog meer voorbeelden van antecedente theologie
Het belang van antecedente theologie is in de hele canon evident, maar we zullen onszelf tevreden moeten stellen met een paar voordelen:
- De verovering onder Jozua moeten we interpreteren in het licht van het verbond met Abraham. Het in bezit nemen van Kanaän kan gezien worden als vervulling van de belofte aan Abraham dat hij het land van Kanaän zou genieten.
- Daartegenover kunnen we de wegvoeringen van het Tienstammenrijk (722 voor Christus) en het Tweestammenrijk (586 voor Christus) waar de profeten voor waarschuwen en die in verschillende bijbelboeken beschreven worden niet los zien van de verbondsvloeken in Leviticus 26 en Deuteronomium 27 en 28. Als voorgangers en gemeenteleden de antecedente theologie van het Mozaïsche verbond niet kennen, zullen ze doorgaans niet in staat zijn om de ballingschap van Israël en Juda goed te duiden.
- Teksten waarin de komst van een tweede David wordt beloofd, gaan terug op het verbond dat eerder met David was gemaakt en waarin werd beloofd dat zijn rijk eeuwig zou duren.
- De ‘dag van de Heere’, die in de profetieën zo’n prominente plaats inneemt, moeten we zien in het licht van de belofte die aan Abraham gedaan is.
Hetzelfde geldt natuurlijk voor het Nieuwe Testament.
- We kunnen het belang van het koninkrijk van God in de evangeliën nauwelijks verstaan als we de verhaallijn van het Oude Testament niet kennen en onbekend zijn met de verbonden en beloften aan Israël.
- Dat Jezus de Messias, de Mensenzoon en de Zoon van God wordt genoemd, heeft ons vooral veel te zeggen in het licht van de voorgaande openbaring.
- Zoals Lucas al aangeeft in zijn inleidende woorden, is het boek Handelingen een voortzetting van wat Jezus is begonnen te doen en te onderwijzen en bouwt dus voort op het Oude Testament en op de bediening, de dood en de opstanding van Jezus.
- Ook de brieven zijn gefundeerd op het heerlijke heilswerk dat Jezus Christus heeft volbracht. Ze werken die zaligmakende boodschap en de vervulling van Gods beloften verder uit en passen ze toe op de situatie in de gemeenten.
- Tot slot is Openbaring alleen goed te begrijpen als de climax van de Bijbelse verhaallijn. Het is niet aan de Bijbel toegevoegd als losse appendix waar mensen allerlei spannende eindtijdtheoriën aan kunnen ontlenen. De vele zinsspelingen op het Oude Testament laten zien dat Openbaring ìs geschreven tegen de achtergrond van de Oudtestamentische openbaring. En het boek verliest ook alle zeggingskracht als we niet zien dat het de voltooiing is van alles wat Jezus Christus gedaan en onderwezen heeft.
- Dat wil niet zeggen dat de rode draad van het verlossingswerk in elk boek van de canon even nadrukkelijk zichtbaar wordt. Denk bijvoorbeeld aan de wijsheidsboeken Hooglied, Job, Prediker, Spreuken en Psalmen. Maar zelfs in deze bijbelboeken worden fundamentele dogma’s zoals schepping en val en de speciale plaats van Israël als verbondsvolk als bekend verondersteld. Soms wordt de bijzondere positie van Israël zelfs benadrukt, bijvoorbeeld als de Psalmen verhalen van de Oudtestamentische geschiedenissen. Maar de canon blijft een divers geheel, en we moeten onderkennen dat niet elk literair werk dezelfde functie heeft.
De belangrijkste boodschap voor predikanten is dat ze hun preken moeten verweven met de bijbelse verhaallijn van de heilsgeschiedenis. De mensen in de kerkbanken moeten zicht krijgen op het grote plaatje van het werk dat God heeft gedaan en nog aan het doen is. Ze moeten gaan zien hoe elk gedeelte van de Schriften deel uitmaakt van dat grote geheel. En dat brengt ons bij het volgende punt:
Het geheel bekijken door canoniek te preken
Als voorgangers mogen we ons niet beperken tot antecedente theologie. We moeten ook oog hebben voor het geheel van de Schriften, het canonieke getuigenis van de bediening, het dood en de opstanding van Jezus Christus. Als we alleen maar antecedente theologie preken, kunnen we het Woord van de waarheid niet recht snijden. Op die manier zullen we de boodschap van de Heere ook niet goed over kunnen brengen op de luisteraars van vandaag.
Als we over de eerste hoofdstukken van Genesis preken, moeten we dus ook verkondigen dat het vrouwenzaad Jezus Christus is. En dat de onderwerping van de schepping aan de zinloosheid omgekeerd zal worden door het werk van Jezus Christus (Romeinen 8:18-25). De mensen in de kerkbanken moeten horen dat de oude schepping niet het laatste woord heeft, maar dat er in Christus Jezus een nieuwe schepping is. Vanuit het boek Openbaring moeten we laten zien dat het uiteindelijk beter wordt dan het ooit is geweest en dat de zegeningen van de oorspronkelijke schepping bij wijze van spreken tien keer uitvergroot worden in de herschepping.
En wat hebben we voor boodschap als we preken uit Leviticus zonder Leviticus te zien in het licht van de vervulling in Jezus Christus? Het is onze taak om te verkondigen dat de offers van het Oude Testament vervuld zijn in het werk van Jezus Christus aan het kruis.
Ook de voedselwetten en reinheidswetten moeten canoniek geïnterpreteerd worden, zodat we inzien dat de Heere ons niet oproept om allerlei regels rond voeding en hygiëne na te leven. Deze instellingen verwijzen naar iets veel heerlijkers: de heiligheid en het nieuwe leven dat we als gelovigen ten toon moeten spreiden (1 Korinthe 5:6-8 en 1 Petrus 1:15-16).
Oog voor het verschil tussen oud en nieuw
Zoals het Nieuwe Testament duidelijk leert, zijn gelovigen niet meer onder de Mozaïsche wet (Galaten 3:15-4:7 en 2 Korinthe 3:7-18). Het was de bedoeling dat het oude verbond van kracht was voor een bepaalde periode in de heilsgeschiedenis. Nu de vervulling in Christus is aangebroken, vallen we niet langer onder het verbond dat de Heere met Israël had opgericht. Het is daarom ook een misvatting om te denken dat de wetten die golden voor het volk Israël model zouden moeten staan voor de wetgeving van hedendaagse staten, zoals de theonomisten voorstaan.
We moeten in onze prediking onderkennen dat er een verschil is tussen Israël als het volk van God en de gemeente van Christus. Israël was als theocratisch volk zowel Gods verbondsvolk als een politieke entiteit. De gemeente van Jezus Christus is echter geen politieke entiteit met een wetboek dat gaat over de inrichting van de staat. De kerk bindt mensen uit allerlei volken, talen stammen en naties samen. Als we dit verschil tussen het oude en het nieuwe verbond niet in het oog houden, kan dat grote schade aanrichting in onze gemeentes.
Als we de verschillen tussen oud en nieuw niet helder hebben, wordt het bijvoorbeeld ingewikkeld als we preken over de inname van het beloofde land vanuit Jozua. Er is geen sprake van dat de gemeente van Jezus Christus het land Kanaän ooit in bezit zal krijgen. In tegendeel, als we het Nieuwe Testament lezen, leren we dat de landbelofte typologisch gelezen moet worden en zijn hoogtepunt vindt in een definitieve vervulling onder het nieuwe verbond.
In Hebreeën wordt uitgelegd dat de belofte van rust in de tijd van Jozua nooit bedoeld was als de uiteindelijke rust voor het volk van God (Hebreeën 3:7-4:13). Paulus stelt dat de landbelofte voor Abraham niet beperkt blijft tot Kanaän, maar verbreed is tot de hele wereld (Romeinen 4:13). In Hebreeën ontdekken we dat we als gelovigen niet een aardse, maar een hemelse stad verwachten (Hebreeën 11:10-16 en 13:14), een toekomende stad. Of, met de woorden van Johannes in Openbaring 21 en 22: we zien uit naar het hemelse Jeruzalem, dat niets minder is dan een nieuwe schepping.
Met andere woorden, als we uit Jozua preken en geen nadruk leggen op onze erfenis in Christus en de nieuwe schepping, hebben we bij het verklaren van dit bijbelboek jammerlijk gefaald in het overbrengen van de verhaallijn van de Schrift. We hebben de boodschap verminkt, waardoor onze gemeenteleden niet leren hoe heel de Schrift vervuld wordt in Christus en hoe alle beloften van God ja en amen zijn in Christus Jezus (2 Korinthe 1:20).
De hermeneutiek van de apostelen
Als we de Schriften canoniek preken en bijbelse theologie toepassen, zullen we Christus verkondigen vanuit het Oude én het Nieuwe Testament. Uiteraard moeten we ervoor waken dat we te kort door de bocht gaan bij het allegoriseren of vergezochte lijnen trekken tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Maar als we de hermeneutiek van de apostelen volgen en ons huiswerk goed gedaan hebben wat betreft bijbelse theologie, zullen we niet zo snel in dit soort valkuilen stappen.
De apostolische schrijvers geloofden tenslotte zelf dat het Oude Testament naar Christus verwees en in Hem vervuld was. En zij hadden hun hermeneutiek van Jezus Christus in hoogst eigen persoon geleerd. Zie bijvoorbeeld hoe Jezus de Schriften opende voor Kleopas en zijn vriend op de weg naar Emmaüs (Lukas 24).
Er wordt door sommigen beweerd dat de hermeneutiek van de apostelen geïnspireerd was, maar dat we er als hedendaagse voorgangers geen voorbeeld aan mogen nemen (zie Richard N. Longenecker in “Biblical Exegesis in the Apostolic Period”, Eerdmans, 1999). Zo’n standpunt is echter niet houdbaar. Het zou betekenen dat de vervulling van het Oude Testament zoals de apostelen dat zagen niet overeenkomt met de ware betekenis van de betreffende teksten. Als dat zo is, zijn de lijnen die tussen de twee testamenten getrokken worden volstrekt willekeurig en zouden de apostelen (en Christus Zelf!) niet meer als voorbeeld mogen dienen als het gaat om de manier waarop we het Oude Testament vandaag de dag lezen.
Voorbeelden van oudtestamentische verwijzingen naar Christus
Als we geloven dat de apostelen geïnspireerde en met wijsheid begenadigde lezers van het Oude Testament waren, hebben we een model voor het lezen van heel het Oude Testament in het licht van de vervulling die Jezus Christus heeft gebracht. De verhaallijnen en de structuren van het Oude Testament verwijzen steeds weer naar Hem en vinden in Hem uiteindelijk hun voltooiing. De beloften die aan Abraham zijn gedaan lezen we in het besef dat ze zijn vervuld in Christus Jezus. De Oudtestamentische offers zijn een schaduw van de werkelijkheid die oplicht in het Nieuwe Testament: Christus.
Een aantal voorbeelden:
- Feesten zoals het Pascha, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest verwijzen naar Christus als het Paaslam, naar de gave van de Heilige Geest en naar Jezus als het Licht van de wereld.
- Gelovigen hoeven niet langer de sabbat te houden, aangezien ook dat een van de schaduwen van het oude verbond is (Kolossenzen 2:16-17, vergelijk Romeinen 14:5). Deze instelling behoort tot het Sinaïtische verbond, dat niet langer van kracht is voor gelovigen (Galaten 3:15-4:7, 2 Korinthe 3:4-18 en Hebreeën 7:11-10:18). De sabbat wijst vooruit naar de rust die voor ons al is aangebroken in Christus en die zijn uiteindelijke vervulling zal vinden in de hemelse rust (Hebreeën 3:12-4:11).
- De tempel was een voorsmaak van Christus als de ware tempel. En de besnijdenis wordt vervuld in de besnijdenis van het hart, die verankerd ligt in het kruis van Christus en verzekerd wordt door het werk van de Heilige Geest.
- David staat als de koning van Israël en de man naar Gods hart niet voor het summum van het koningschap, maar is een type van Jezus Christus. Christus, de meerdere David, was zonder zonde. Hij is de messiaanse Koning, en door Zijn bediening, Zijn dood en Zijn opstanding heeft Hij de beloften die God aan Zijn volk gedaan had gestand gedaan.
Als we het Oude Testament niet bezien in het licht van de hele canon, zullen we blijven steken in moralistische lessen die we kunnen trekken uit Oudtestamentische teksten. Of – dat is minstens zo waarschijnlijk – we zullen zelden uit het Oude Testament preken.
We weten als christenen dat grote delen van het Oude Testament niet direct door te vertalen zijn naar ons dagelijks leven. God belooft ons bijvoorbeeld niet om ons te bevrijden uit een of andere politieke macht, zoals Hij Israël uit Egypte bevrijdde. En een deel van het Joodse volk is wel weer teruggekeerd naar het land Israël, maar christenen geloven niet dat zij daar zelf ook moeten gaan wonen om echt gelukkig te worden. Of dat ze God pas echt kunnen dienen als ze naar de tempel gaan om daar te offeren.
Als we het Oude Testament echter niet canoniek benaderen en de Bijbelse theologie links laten liggen, zal dat deel van de Schriften in de praktijk vaak een gesloten boek blijven in de prediking. Daarmee ontzeggen we onszelf niet alleen veel schatten die in het Woord van God te vinden zijn, maar verliezen we ook het zicht op het rijk geschakeerde karakter van de bijbelse openbaring. We lezen het Oude Testament dan niet langer zoals Jezus en de apostelen dat deden. Daardoor blijven onze ogen gesloten voor het feit dat de beloften van God ja en amen zijn in Jezus Christus.
Conclusie
Als we het Oude Testament canoniek lezen, betekent dat niet dat we de historisch-culturele context negeren. De eerste taak van elke exegeet is om het Oude Testament op zichzelf te bezien en te ontrafelen wat de bijbelschrijver te zeggen had in de tijd dat de tekst werd geschreven. En, zoals we eerder ook al hebben vastgesteld, moet elk Oudtestamentisch boek gelezen worden in het licht van de theologie die eraan vooraf ging, zodat de verhaallijn van de Schrift helder wordt. Maar we moeten ook het geheel van de Schriften canoniek benaderen, zodat het Oude Testament gelezen wordt in het licht van het hele verhaal – de vervulling die in Jezus Christus werkelijkheid is geworden.
Kortom, we moeten altijd het perspectief van het geheel – van de goddelijke Auteur – in het oog houden als we preken en bijbelse theologie bedrijven. We moeten de Schriften van voor tot achter en van achter tot voor lezen. We moeten altijd de ontwikkeling van de verhaallijn én het eind van het verhaal in het oog houden.
Het is de taak van ons als voorgangers om de hele raad van God te verkondigen. Die roeping kunnen we geen gestalte geven als we de bijbelse theologie veronachtzamen. Misschien krijgen we wel veel complimenten voor de wijze moraliserende lessen en aansprekende voorbeelden in onze preken. Maar we zijn geen trouwe dienaars van het Woord en van onze gemeente als onze gemeenteleden niet leren hoe het geheel van de Schrift naar Christus verwijst en als we ze geen beter zicht geven op de verhaallijn van de Bijbel. Moge God ons getrouw maken in het prediken en onderwijzen, zodat iedereen die aan onze zorg is toevertrouwd volmaakt gesteld mag worden in Christus Jezus.