’t Is het seizoen om te testen wat de ware schat van je hart is.
Met Kerst worden we overladen met ‘cadeauverwachtingen’. Dan komt ook nog eens het einde van het jaar en die laatste kans op een fiscaal aftrekbare liefdadigheidsgift. In december graven we dieper in onze portemonnee dan tijdens elk ander seizoen.
Dat is misschien een grote ergernis voor iemand als ome Dagobert. Maar voor de christen is het een geweldige mogelijkheid. Het is een goede tijd om onze geestelijke hartslag te controleren en om onze harten te openen voor zegeningen van God die niet met geld te koop zijn.
Dus, hier zijn vijf waarheden om te onthouden voor de kerstuitgaven en de eindejaarsgift.
1. Geld is een middel
Geld zelf is niet kwaadaardig. Het is niet rijkdom op zich dat zondig is, maar het ‘rijk willen worden’ (1 Timotheüs 6:9). Het is niet het geld, maar het ‘houden van geld’ dat ‘een wortel van alle kwaad’ is (1 Timotheüs 6:10). Daarvan moeten we ons leven vrijhouden (Hebreeën 13:5). Dit ‘verlangen daarnaar’ (1 Timotheüs 6:10) in ons zondige hart maakt geld zo gevaarlijk.
De Bijbel staat vol van dringende waarschuwingen over onze houding ten opzichte van geld. Bijvoorbeeld, in Jakobus 5:1-6 wordt luxe en zelfgenoegzaamheid veroordeeld. Maar zo kunnen we snel vergeten dat het probleem niet geld is, maar ons hart. Financiën, salarissen en budgetten zijn een belangrijk deel van onze wereld. Onze Heere heeft deze wereld geschapen en is deze wereld Zelf binnengekomen als schepsel, met al de beperkingen van ruimte, tijd en eindigheid.
Jezus kreeg ook een paar keer direct te maken met geld. Mensen bevraagden Jezus over de belastingen voor de keizer. Toen ontkende Jezus het kwaad van geld niet, maar Hij relativeerde de rol van geld ten opzichte van God (Mattheüs 22:21). Mensen vroegen Hem naar Zijn tempelbelasting. Toen voorzag Hij op wonderbaarlijke manier voor zowel Zichzelf als voor Petrus (Mattheüs 17:27). Maria zalfde Zijn voeten met dure zalf. Die zalf was meer dan een jaarloon waard en Thomas maakte bezwaren. Maar Jezus prees juist deze uitbundige betuiging van haar liefde. Jezus wil dat we zo ver gaan dat we ‘[ons]zelf vrienden maken met behulp van onrechtvaardige rijkdom, opdat zij u, als u gebrek lijdt, zullen ontvangen in de eeuwige tenten’ (Lukas 16:9, Engelse vertaling). Met andere woorden, geld kan niet alleen gebruikt worden voor egoïstische doelen op de korte termijn. Geld kan ook ingezet worden voor goddelijke doelen op de lange termijn.
En middelen zijn er om gebruikt te worden. Vasthouden aan geld zal onze ziel niet geen voldoening geven – bovendien zal er niet voldaan worden aan de behoeften van anderen. En dus is Kerst een goed moment om geld in dienst van liefde te stellen.
2. Onze omgang met geld onthult onze harten
Mattheüs 6:21 bevat een belangrijke herinnering voor elke december: ‘Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.’
Als we geld hamsteren, zegt dat iets, namelijk dat we bang zijn om op een bepaald moment in de toekomst niet genoeg geld te hebben. Zuinigheid verraadt ons ongeloof in de voorziening van onze hemelse Vader (Mattheüs 6:26); Hij belooft immers om ‘u overeenkomstig Zijn rijkdom, [te] voorzien van alles wat u nodig hebt, in heerlijkheid, door Christus Jezus’ (Filippenzen 4:19).
Het weggeven van geld spreekt ook. Het is een goede gelegenheid om de plaats die geloof en liefde in ons hart hebben te laten zien en te verstevigen. Het is een kans om de twee grootste geboden met plezier na te streven door middel van ons geven. Kerst is een kans om de gezindheid van Christus te ontwikkelen door middel van onze uitgaven: ‘Laat eenieder niet alleen oog hebben voor wat van hemzelf is, maar laat eenieder ook oog hebben voor wat van anderen is’ (Filippenzen 2:4). Het is veelzeggend dat Paulus ‘geldzuchtig’ koppelt aan ‘liefhebbers van zichzelf’ (2 Timotheüs 3:2).
Maar de grootste test van onze schat is niet of we het willen uitgeven, maar aan wie en wat we het uitgeven. In het bijzonder, de vrijgevigheid van Kerst is een gelegenheid om voorbij de kleine vreugdes van zelfgerichte uitgaven te kijken. Daarentegen kunnen we de grotere vreugdes nastreven van uitgaven aan anderen. En dus is een goed om te leren steeds de volgende vraag te stellen op de drempel van belangrijke aankopen: Wat onthult dit over mijn hart? Welk verlangen probeer ik te vervullen? Is dit voor persoonlijk comfort, of voor de vooruitgang van het Evangelie, of voor het betonen van liefde aan een vriend of familielid?
3. Opoffering varieert van persoon tot persoon
Maar hamsteren en uitgeven zijn niet de enige opties. Voor de meesten van ons gaat het overgrote deel van onze uitgaven naar onze eigen behoeften en die van onze gezinnen. Dat soort uitgaven zijn onvermijdelijk en noodzakelijk. Het is een goede zaak. God voorziet ons met inkomsten voor die doeleinden. En voor velen van ons geeft Hij middelen die verder gaan dan onze behoeften en stelt Hij ons in staat om ons aan te sluiten bij de vreugde van het geven aan anderen.
Dit doet de vraag rijzen hoeveel genoeg is voor ‘onze behoeften’. Is het gewoon voedsel, kleding en onderdak in magere hoeveelheden? Waar ligt de grens tussen gerechtvaardigde en ongerechtvaardigde uitgaven voor onszelf? Zijn er normen die ons helpen om te weten hoeveel we voor onszelf moeten houden en hoeveel we naar anderen moeten laten gaan in vrijgevigheid?
Augustinus biedt een richtlijn voor ‘de behoeften van dit leven’, namelijk
niet slechts wat noodzakelijk is voor een kaal bestaan, maar ook wat nodig is om een leven te leiden dat “betamelijk” en geschikt is voor de mens. Het gaat er niet om dat er geleefd wordt op broodkorsten met kale muren en versleten kleren. Het gaat erom dat een volkomen menselijk leven wordt geleefd op een manier die vrij is van slavernij aan onze spullen. Onze bezittingen zijn bedoeld om onze behoeften en onze menselijkheid te dienen, in plaats van dat ons leven gericht is op het dienen van onze bezittingen en onze verlangens voor hen. (Glittering Vices, 106)
We moeten onderscheiden wat wel en niet ‘een volkomen menselijk leven … vrij van slavernij aan onze spullen’ is. Dit zal van plaats tot plaats en van persoon tot persoon verschillen. ‘Laat ieder doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft, niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief’ (2 Korintiërs 9:7). We doen er allemaal goed aan om kritisch te zijn op onszelf, in plaats van op anderen. Het is goed om onszelf eraan te herinneren hoe gevoelig we zijn om gemakkelijk geld uit te geven voor onszelf en moeilijk voor anderen.
Het is lastig, en waarschijnlijk onverstandig, om details voor te schrijven. We kunnen wel een aantal nuttige categorieën te creëren. Daarnaast kunnen we fouten beschrijven om te voorkomen, zoals ‘verslaafd zijn aan onze spullen’. Een ding om op te merken is dat ‘een volkomen menselijk leven’ geen statisch bestaan is. God heeft ons gemaakt voor ritmes en cadansen, voor feestvieren en vasten, voor lawaai en drukte en stilte en afzondering. Het kan nuttig zijn, ook al misschien maar een beetje, om de extremen van soberheid en langdurige grote weelde te identificeren en te benoemen. We hebben een plek nodig in ons leven zowel voor financieel feestvieren als voor vasten. We moeten het welvaartsgospel verafschuwen, maar ons niet laten bedriegen door gierigheid die zich voordoet als christelijk rentmeesterschap. Ook moeten we ervoor waken dat we geen grote creditcard-schulden oplopen. Dat duidt er waarschijnlijk op dat onze giften onze middelen te boven gaan.
Het onderscheiden van precies datgene wat te weinig of te veel is van persoon tot persoon is geen gemakkelijke taak. Maar John Piper merkt ook wijselijk op: ‘De onmogelijkheid om een lijn te trekken tussen dag en nacht betekent niet dat je niet kunt weten dat het middernacht is.’ (Lees die zin maar eens terug!)
Een laatste opmerking wat betreft richtlijnen is de test van opoffering. Onthoud je je ooit van iets wat je anders zou beschouwen als ‘de behoeften van het leven’, om dat aan anderen te geven?
Niets laat ons hart duidelijker zien dan opoffering. We moeten bereid zijn om niet alleen te geven vanuit onze overdaad, maar ook om wat persoonlijk verlies of nadeel te omarmen omwille van het tonen van vrijgevigheid naar anderen toe. Als we dat doen, zeggen we luid en duidelijk, al was het maar voor onze eigen ziel, dat we een grotere liefde hebben dan onszelf en onze gemakken.
4. Vrijgevigheid is een middel van genade
Zulke opoffering roept de vraag op die al die tijd onder de oppervlakte is geweest met betrekking tot geven: Is er enige beloning voor vrijgevigheid en opoffering, of we nu kerstcadeaus of eindejaarsdonaties geven? Ontvangen we meer dan onze eigen existentiële bevrijding en het gevoel van vreugde over een onbaatzuchtige daad? Is het geven aan anderen, in Gods economie, een kanaal voor onze eigen genadeontvangst van bovenaf?
Het Nieuwe Testament belooft geen fysieke beloningen in dit leven voor ons geven. Het leert ons wel dat vrijgevigheid een middel van genade kan zijn voor onze zielen. Ook lezen we dat God bereid is om degenen die uit geloof geven te zegenen. ‘Het is zaliger te geven dan te ontvangen’ (Handelingen 20:35). En de belofte komt nog sterker naar voren in 2 Korinthe 9:
- Vers 6: ‘Wie karig zaait, zal ook karig oogsten; en wie zegenrijk zaait, zal ook zegenrijk oogsten.’
- Vers 8: ‘God is bij machte elke vorm van genade overvloedig te maken in u, zodat u, wanneer u in alles altijd al het nodige bezit, overvloedig kunt zijn in elk goed werk.’
- Vers 10-11: ‘Hij nu Die de zaaier zaad verschaft, moge ook brood tot voedsel schenken en uw zaaigoed doen toenemen en de vruchten van uw gerechtigheid vermeerderen. Zo zult u in alles rijk worden, in staat tot alle vrijgevigheid, die door middel van ons dankzegging aan God teweegbrengt.’
- Het is de genade van God die een ziel bevrijdt van egoïsme. Gods genade maakt niet alleen vrijgevigheid mogelijk, maar ook opoffering. En zulke opoffering zal God niet over het hoofd zien. Als we in geloof geven om aan de behoeften van anderen te voldoen, is dat een gelegenheid voor meer goddelijke genade om onze zielen te overspoelen.
5. God is de meest blijmoedige gever
Uiteindelijk, zo blijmoedig als we kunnen geven, kunnen we de echte blijmoedige Gever niet overtreffen met al ons geven. Gewillig gaf Hij Zijn eigen Zoon (Johannes 3:16; Romeinen 8:32), zoals Hij in Zijn hart had besloten, niet met tegenzin of onder dwang, maar met vreugde.
En Jezus Zelf was bereid vanuit Zijn hart: Hij offerde Zichzelf in Zijn eigen eeuwige geest (Hebreeën 9:14, Engelse vertaling) en Hij offerde de grootste rijkdommen op om in onze grootste nood te voorzien. ‘U kent de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij omwille van u arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat u door Zijn armoede rijk zou worden’ (2 Korinthe 8:9).
God heeft een blijmoedige gever lief omdat Hij er Zelf een is, de volmaakte. En elk geschenk dat we in Christus geven is slechts een echo van wat we al hebben ontvangen, en van de allesovertreffende rijkdom die ons nog te wachten staat (Efeze 2:7).