Christenen zijn niet vrij van pijn in dit leven. De moderne theologie kan proberen ons wijs te maken dat we geen verdriet zullen voelen als we genoeg geloof hebben, of dat we ons niet verpletterd zullen voelen door de zonde en haar gevolgen. Maar de Bijbel zegt iets anders. De waarheid is dat het onmogelijk is om altijd op de toppen te leven. Soms leidt het pad ons echt een dal in en moeten we stil wachten tot God ons weer omhoog voert.
Psalm 6, een van de zeven boetpsalmen (samen met Psalm 32, 38, 51, 102, 130 en 143), toont ons David in een dal – met een kwijnend hart en in grote narigheid die hij over zichzelf heeft afgeroepen. Deze Psalm laat ons niet alleen zien dat – vanwege onze eigen zonde en die van anderen – spanningsvolle perioden vol zorgen normaal zijn in het leven van Gods volk, maar ook dat God voortdurend Zijn belofte van rust voorhoudt aan ieder die op Hem vertrouwt.
HEERE, straf mij niet in Uw toorn,
bestraf mij niet in Uw grimmigheid!
Wees mij genadig, HEERE, want ik ben verzwakt,
genees mij, HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt.
Ja, mijn ziel is zeer door schrik overmand.
En U, HEERE, hoelang nog?
Keer terug, HEERE, red mijn ziel,
verlos mij, omwille van Uw goedertierenheid.
Want in de dood is er geen gedachtenis aan U,
wie zal U loven in het graf?
Ik ben moe van mijn zuchten,
heel de nacht maak ik mijn bed nat,
doorweek ik mijn rustbank met mijn tranen.
Mijn ogen zijn verzwakt van verdriet,
ze zijn oud geworden vanwege al mijn tegenstanders.
Ga weg van mij, u allen die onrecht bedrijft,
want de HEERE heeft mijn luide geween gehoord.
De HEERE heeft mijn smeken gehoord,
de HEERE zal mijn gebed aannemen.
Al mijn vijanden worden zeer beschaamd en door schrik overmand;
zij deinzen terug, zij worden in een ogenblik beschaamd.
Vol wanhoop
Merk op dat David Psalm 6 niet begint door zichzelf bij God aan te bevelen, door zich anders voor te doen dan hij is. Hij erkent het meteen: ‘Ik ben verzwakt’ (vers 3). David weet dat het zinloos is om zich sterk te houden voor God, want Hij doorgrondt en kent ons, Hij kan onze gedachten van verre onderscheiden (Psalm 139:1-2).
David vervolgt in vers 3: ‘Mijn beenderen zijn verschrikt’. Er wordt geen specifieke zonde genoemd, maar uit vers 2 kunnen we afleiden dat David zijn eigen ongerechtigheid in gedachten had.
Hebben jouw botten ooit pijn gedaan vanwege je zonde, omdat je zag dat je niet voor God leefde zoals je behoorde te leven? David leefde met een leugen voor God en deed zich naar zijn medemensen anders voor dan hij was. Nu voelt hij het verpletterende gewicht daarvan. Om welke overtreding het ook gaat, zijn ‘ziel is zeer door schrik overmand’ (vers 4).
Als we ons in een dal bevinden, in de modder zitten vanwege onze eigen zonde of die van anderen tegen ons, slurpt dat al onze energie op. We hebben niet meer dezelfde geestelijke levenskracht als voorheen. Donkere wolken overschaduwen ons geloof. Wat eens toewijding was, wordt vrees. Zaken waarvan we eens genoten, ondergaan we nu slechts. Dit is allemaal symptomen van een geestelijke kwaal, een doodsheid die ons in bezit neemt.
Als we zouden ontvangen wat we verdienen, hadden we een groot probleem.
Zulke gevoelens zijn als onkruid in een tuin. Eerst komt er hier en daar eentje op, dan beginnen ze zich te vermenigvuldigen en uiteindelijk nemen ze de overhand. Op de dag dat je ze voor het eerst ziet opkomen, bekijk je ze misschien nog met een glimlach. Maar als ze eenmaal heel de tuin hebben overwoekerd, kijk je er opnieuw naar en voel je je uit het veld geslagen. Toen David Psalm 6 schreef, was zijn ziel als zo’n overwoekerde tuin. Hij had niet op tijd het onkruid eruit getrokken en zag nu met wanhoop de gevolgen daarvan. Geen wonder dat hij moe was van zijn zuchten (vers 7), dat zijn bed was doordrenkt van zijn tranen (vers 7) en dat zijn ogen waren ‘verzwakt van verdriet’ (vers 8).
Net als David in deze Psalm kunnen ook wij ons uit het veld geslagen voelen door de ernst van onze zonde. Maar er is hoop op een weg omhoog, op een bloeiende tuin.
Bevrijd bij het kruis
In vers 2 zien we dat David in zijn grote verdriet niet vraagt: ‘Heere, kastijd me alstublieft niet.’ Hij probeert zijn schuld niet te ontduiken. Hij is zich er ten volle van bewust dat hij een bestraffing nodig heeft. Maar David weet ook dat Hij erop mag vertrouwen dat God hem barmhartigheid zal bewijzen en hem niet in Zijn toorn zal straffen (vers 2), maar in Zijn goedertierenheid (vers 5). David kan zelfs bidden: ‘Wees mij genadig, HEERE’ (vers 3).
Genade is wat ieder van ons nodig heeft, vooral in moeilijke tijden. Als we zouden ontvangen wat we verdienen, hadden we een groot probleem. Als we zouden proberen zelf onze last kwijt te raken, zou dat tevergeefs zijn. Daarom zien we op tot God om barmhartigheid te ontvangen met het gebed op de lippen: ‘Geef me alstublieft niet wat ik verdien.’
God ziet neer vanuit de hemel, Hij denkt aan het kruis en Hij ziet Zijn Zoon. En wanneer Hij Zijn Zoon ziet, Die ‘Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout’ (1 Petrus 2:24), schenkt Hij genade aan berouwvolle zondaren die zich bekeren. Omdat Christus de straf op onze zonden droeg, komt God niet om ons nogmaals te straffen. Christus droeg heel de straf. Christus droeg al de pijn. Christus betaalde heel de prijs.
Als we proberen om ons leven lang boete te doen voor onze zonden, eigenhandig onze positie voor God te verbeteren, laten we daarmee zien dat we het offer en de openbaring van Gods barmhartigheid op Golgotha nooit écht hebben begrepen. Het is het toppunt van arrogantie om te denken dat we onze zondeschuld ooit zouden kunnen betalen, of zelfs maar een klein stukje ervan. Dus wanneer we worden geconfronteerd met wat we werkelijk zijn – schuldig, ellendig en hulpeloos – zien we op Hem Die onze Borg is geworden: we kijken naar Christus alleen.
De Heere hoort
Het kruis is ten diepste de bron van de verlossing waar David om smeekt (Psalm 6:5, 9-11). Daar aan het kruis vinden we onmetelijke genade. Aan het kruis wist God het handschrift van onze zonden uit en beschaamt Hij onze vijanden (Kolossenzen 2:14-15). Ja, Christus’ kruis confronteert ons met onze schuld en brengt ons op onze knieën, maar de genade en barmhartigheid die God daar over ons uitstort, richt ons ook weer op. De God Die ons met ons harde hart confronteert, is dezelfde God Die ons bekering schenkt (2 Timotheüs 2:25) en onze lippen losmaakt om Hem te prijzen.
De hoop is nooit ver weg voor wie op Hem vertrouwt.
Vanwege Christus hoort God ons gehuil en onze wanhoop (Psalm 6:9) – en als we Zijn barmhartigheid hebben leren kennen en liefhebben, kunnen we met David uitroepen: ‘De HEERE heeft mijn smeken gehoord, de HEERE zal mijn gebed aannemen’ (vers 10). In welk diep dal we ook zitten, hoe schuldig we ons ook voelen, hoe anderen ons ook hebben geslagen en verwond, God kan onze rouwklacht veranderen in een reidans en ons met blijdschap omgorden (Psalm 30:12).
God garandeert niet dat we in een ommezien weer op een bergtop staan zodra we het tot Hem uitroepen, maar de hoop is nooit ver weg voor wie op Hem vertrouwt.
Dit artikel is ontleend aan de preek ‘Stressed Out or Straightened Out?’ door Alistair Begg.