Toen ik afgelopen week aan een nieuwe reis door de Schrift begon, las ik als pasgetrouwde vrouw het verslag van Adam en Eva’s huwelijkssluiting met nieuwe ogen. Ik had dit misschien al honderd keer gelezen – God vormt een vrouw uit de man en voor de man. En Hij is vervolgens hun persoonlijke trouwambtenaar waarmee Hij het eerste huwelijk instelt. De bruidegom aanvaardt zijn bruid en hun eenheid van ganser harte en enthousiast als een wonderlijk geschenk van hun Maker. Het scheppingsverhaal eindigt met een opmerking over het huwelijk zoals God het heeft bepaald.
Neem even de tijd om het opnieuw te lezen – alsof je het voor het eerst leest, alsof je net verliefd bent geworden, met verwondering.
“Ook zei de HEERE God: Het is niet goed dat de mens alleen is; Ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegenover hem.” (…) “Toen liet de HEERE God een diepe slaap op Adam vallen, zodat hij in slaap viel; en Hij nam een van zijn ribben en sloot de plaats ervan toe met vlees. Toen zei Adam: Deze is ditmaal been van mijn beenderen, en vlees van mijn vlees! Deze zal mannin genoemd worden, want uit de man is zij genomen. Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten; en zij zullen tot één vlees zijn.” (Genesis 2:18, 21-25).
Dit is het sluitstuk van de schepping. De verwachting is vervuld (“ditmaal”, in de NIV vertaald als “eindelijk”), gezelschap, eenheid, herkenning van elkaars waarde, viering van de verschillen, koestering, eerbetoon, omhelzing, intimiteit, ongebreidelde passie. Naaktheid, kwetsbaarheid, transparantie. En volledige, volkomen vrijheid van schaamte.
Het is allemaal verbijsterend goed, mooi, puur, en goed. En ze leefden nog lang en gelukkig. Einde.
Was dat maar waar!
Het volgende vers: “De slang nu…” (Genesis 3:1)
Die zin schokte mij toen ik haar las. Zo abrupt. Zo verstorend, zoals ze daar staat middenin zo’n uitbundigheid. Gedurende de volgende paar uur bleef ik steken in deze passage, ik mediteerde over deze ontwikkeling en overdacht haar gevolgen voor mijn eigen leven en huwelijk.
God had magnifiek en grootmoedig gehandeld op het podium van de geschiedenis. De God die eeuwig bestond in relatie met de Zoon en de Geest had liefdevol een eenheid gevormd uit twee aparte, complementaire wezens. Een eenheid die Hij in Zijn oneindige wijsheid had ontworpen om de eenheid van de Godheid te openbaren. Een eenheid die was bedoeld om te zijner tijd (of: in de tijd?) het verhaal van Gods verlossing te vertellen, zelfs voordat verlossing nodig was.
Plotseling valt er een sinistere schaduw over dit spectaculaire zon-overgoten beeld. De slang. “De listigste onder alle dieren van het veld, die de HEERE God gemaakt had” (Genesis 3:1). Zonder uitnodiging of waarschuwing, maar met een listige bedoeling, glibbert het sluwe schepsel het pasgetrouwde geluk binnen.
Een sprekende slang
Terwijl hij kennelijk de man negeert (of vermijdt), kiest hij de vrouw uit. Hij scheidt haar van de man in wiens hart en omhelzing ze stevig vastgehouden werd. Hij trekt ledematen, aderen en pezen uiteen die God samengeweven had.
“Hij zei tegen de vrouw: Is het echt zo dat God gezegd heeft…?” (Genesis 3:1)
Eén enkel zaadje van twijfel wordt in de geest van de vrouw gezaaid, omdat de verleider het woord van zijn en haar Heer betwist. Een zaadje dat snel wortel zal schieten, desillusie en ongehoorzaamheid zal baren, een grote oogst van vernieling voort zal brengen. Vernieling van het tere hart van de bruid, van haar huwelijksgeluk, haar nog niet geboren kinderen, van het hele menselijk geslacht.
Binnen één hoofdstuk (pagina 2 in mijn Bijbel) wordt intimiteit verbroken, komt angst in de plaats van vertrouwen, verandert zegen in vloek, wordt kwetsbaarheid verruild voor verhulling. En schaamte wikkelt zich als een deken rond het stel dat eens bekleed was met de heerlijkheid van God.
Een slang op jacht
Ik kwam deze passage opnieuw tegen zeven weken na mijn huwelijk met Robert Wolgemuth. We zijn nog maar pas getrouwd. Helemaal verliefd. Nog verwonderd om wat God tot stand heeft gebracht. Nog vol ontzag voor het geschenk dat God ons in elkaar gegeven heeft. We zijn nog geboeid door het wonder van het “één vlees” zijn, en nog aan het verkennen. En ons al bewust van de aanwezigheid van de slang in ons huwelijk. Een indringer die beter dan menigeen weet wat Gods bedoeling is met ons huwelijk – één die minachting toont voor de Ene die ons samenbracht en die het Verhaal haat dat ons huwelijk moet vertellen.
Deze schurk, vermomd in een mantel van licht, in de gedaante van een stem van redelijkheid en juistheid, komt op onbewaakte ogenblikken tot mij. Hij komt tot ons in de mooie tuin van onze kersverse liefde en plant in de akker van mijn hart zaadjes van twijfel over dingen die God geopenbaard heeft als waarheid; hij goochelt angsten tevoorschijn dat mijn Schepper misschien niet het beste met mij voorheeft; hij wenkt mij om mijn eigen wil boven die van God te plaatsen, om te denken dat mijn manier beter is dan die van Hem, en om onafhankelijk van mijn God en mijn echtgenoot mijn weg te gaan.
Ik herken de subtiele maar verfoeilijke invloed van de slang:
- als gehoord en begrepen worden belangrijker voor me zijn dan luisteren en begripvol zijn
- als mijn gelijk krijgen belangrijker voor me is dan nederig zijn
- als ik het beste aanneem over mezelf, en minder goede dingen over mijn kostbare Adam
- als ik de tekortkomingen van mijn echtgenoot in mijn hoofd uitvergroot, terwijl ik voor mijn eigen tekorten uitvluchten vind (of me er onbewust van ben)
- als ik denk zelf de soort vrouw te zijn waartoe ik anderen vaak heb opgeroepen, los van het dagelijks, voortdurend ontvangen van Zijn bovennatuurlijke, werkzaammakende genade
- als mijn behoeften, plannen en prioriteiten me meer dringend voorkomen dan die van mijn echtgenoot
- als “gezien worden” en “gekend worden” eng en opgesloten voelt
- als het werken aan “van-twee-tot-één-worden” meer inspanning lijkt te kosten dan ik op dat moment wil leveren
- als ik mijn man, of de uitkomst van een gesprek of beslissing, naar mijn hand wil zetten
- als ik de staf uit mijn Herders handen trek
Genesis 3 herinnert mij eraan dat niets van dit alles een verrassing zou moeten zijn – dat ik niet de eerste bruid ben die de verleidende stem van de slang hoort en opmerkt, dat hij zijn tactieken eerst uitprobeerde op pasgetrouwden, dat het zijn bedoeling is om te scheiden wat God heeft samengevoegd.
Het herinnert me eraan dat pijn en vervreemding en gebroken beloften de vrucht zijn van het vertrouwen op de slang in plaats van de Ene die mijn echtgenoot en mij heeft gemaakt en samengebracht.
Genade op jacht
Het herinnert mij er ook aan dat, meteen toen die eerste bruid luisterde naar het geluid van de slang, er een ander zaad werd gezaaid – gezaaid door een God Die het hart van de afdwalende vrouw opzocht met oneindige goedertierenheid en genade, het zaad van het Evangelie, van gedane en gehouden beloften, beloften van een verwond Zaad Dat eens zou opstaan om de kop van de slang te vermorzelen.
Het herinnert me eraan dat mijn hoop en de voorspoed van ons huwelijk niet rusten op de kracht van mijn echtgenoot of mijzelf, of in onze vastbesloten pogingen om dit goed aan te pakken. Onze hoop is in dat heilige Zaad, voor ons verwond, die onze schande op Zich nam, Zichzelf voor ons overgaf, en onze naaktheid bekleedde met kleren van Zijn eigen gerechtigheid, verworven door Zijn bloedstorting.
De Heiland zal ons ertoe in staat stellen om elkaar vast te houden. Om elkaar diep en belangeloos en trouw lief te hebben. Om als één vlees te leven. Om nederig en vreugdevol onze door God gegeven verantwoordelijkheden in dit huwelijk te vervullen. Om aan de verzoeken van de slang te ontsnappen. Om samen met onze Maker in het licht te wandelen. Om vergeving te ontvangen als we vallen en om ons bij Hem aan te sluiten in Zijn overwinning van de slechte plannen van de slang.
Wij – mijn kersverse echtgenoot en ik – houden ons vast aan de belofte van onze Heiland dat we op een dag de volle zegeningen van de nieuwe schepping zullen ervaren, en deel zullen zijn van een heilige, verloste bruid aan de Huwelijksmaaltijd van het Lam, en dat we met Hem zullen regeren in het Paradijs. Voor eeuwig.