Een stad vol mooie kerken, met sprekers knap en groot,
met koren en met orgels, maar toch is alles dood.
Men werkt met ernst en ijver, men werkt met man en macht.
Waar is, mijn lieve broeder, Gods wonderbare kracht?
Zij zoeken educatie, zij streven heel bewust,
met schema’s en met plannen, ze geven zich geen rust.
Zij streven naar meer kennis en kunde allermeest!
Maar wat is nodig, broeder, dan God de Heilige Geest?
Besteed men tijd en gaven, preekt men uit ‘s wijsheids schat,
Gods volk blijft ondanks kennis toch enkel arm en mat.
God wil geen aardse wijsheid, die enkel wijsheid kweekt!
Hij wil dat men van harte, voor goed met zonden breekt.
Alleen het werk des Geestes verlevendigt het gemoed,
God heeft de mens niet nodig, noch alles wat hij doet.
Geen menselijk bedenksel, geen vaardigheid, geen kunst,
Maar een verbroken hart aanvaardt Hij in Zijn gunst.
Er worden schone woorden in menselijke wijze waan
Gezongen en gesproken, het brengt geen zegen aan.
God wil gezalfde lippen, slechts een zuiver man
die met de Geest vervuld, Zijn Woorden spreken kan.
O God! Herleef ons waarlijk! Blijf bij ons elke dag,
Dat elk die ons ziet bidden, ons ook zo leven zag
De Heer kan ons behouden, Hij zegent in geduld!
Als wij voor zonden vluchten, belijdend onze schuld!
Bron: Smith, Oswald J. – De opwekking die wij nodig hebben