De sterrenhemel glimt. Duizenden lichtjes werpen hun licht over het nachtelijk zwart. De vijfenzeventigjarige man staarde omhoog. Peinzend. Mijmerend over de woorden die tot hem gesproken waren. Hij stapt op, en gaat naar bed. Morgen zou hij vertrekken. Een onbekende toekomst tegemoet.
Onbekend land
Het was Abram. Ineens had de beste man een stem gehoord, die hem vertelde: ‘Ga uit je land, uit je familiekring, uit het huis van je vader, naar het land dat Ik u wijzen zal.’ En Abram vertrok. Omdat God het gesproken had.
Ik voel me een beetje een Abram, nu ook ik ben vertrokken naar een ver en onbekend land. Het was als een grap begonnen, en de grap was zo goed, dat we er zelf in zijn gaan geloven. Inmiddels zijn vele e-mailtjes, telefoontjes, kaartjes, ritjes en bezoekjes aan de ambassade achter de rug. Zelfs de vlucht, wat centiliters lokaal bier en een Zuid-Afrikaanse hamburger behoren tot de verleden tijd.
Sterrenhemel
Onlangs keek ik in Nederland naar de sterrenhemel. Waar ter wereld ik ook ben, ik zit altijd onder dezelfde sterrenhemel. Onder het tapijt met duizend lichtjes. En waar ter wereld ik me ook bevind, ik verkeer altijd onder het toeziend oog van de Hemelse Vader. ‘Nam ik vleugels van de dageraad, woonde ik aan het einde van de zee, ook daar zou Uw hand mij leiden en Uw rechterhand mij vasthouden.’
Het hele leven is een reis. We trekken van berg naar berg, soms door een onvermijdelijk diep dal. Rozen van vreugde, en doornen van dood staan soms naast elkaar langs ons pad. Soms ‘wandelen we in het licht van ’t Goddelijk aanschijn voort’, en ‘verblijden we ons de hele dag in Zijn Naam.’ Maar soms steelt de nacht zoveel licht, dat we ons pad niet eens kunnen vervolgen. We zitten op de grond, wachtend op een paar nieuwe stralen hoop.
Maar altijd onder dezelfde sterrenhemel. Altijd onder het toeziend oog van de Hemelse Vader. ‘Op bergen en in dalen, ja, overal is God!’ Hij baant soms wegen die we niet begrijpen, maar die tóch Zijn wegen zijn. Anderzijds toont Hij ons soms plekjes, die we niet voor mogelijk hadden gehouden.
Het leven is een reis. Een reis onder het tapijt met duizend lichtjes. Alsof elk van die sterren jou en mij vertellen wil: ‘Ik, God, ben altijd en overal dezelfde.’
‘O’, zo luidt mijn gebed dan:
‘Laat ons dan in ’t duister,
óók zo’n lichtje zijn.
Jij in jouw klein hoekje,
en ik in ’t mijn.’