Jezus heeft niet iedereen genezen. Hoe vaak zou Hij de poort voorbij zijn gelopen waar een zieke man lag, die later door Petrus genezen werd (Handelingen 3:1-10)? En waarom genas Jezus de lamme in Bethesda wel, maar de anderen niet?
Elisa was ziek en stierf (2 Koningen 13:14) en Trofimus was ziek (2 Timotheüs 4:20). Nergens wordt gezegd dat zij één of andere schuld hadden. Epafrodites was doodziek, omdat hij hard voor Christus had gewerkt (Filippenzen 2:27-30). Timotheüs heeft last van zijn maag en krijgt van Paulus een medisch advies (1 Timotheüs 5:23). De doorn in het vlees van Paulus was iets wat hem zwak maakte (2 Korinthe 12:1-10), maar voor zijn nederigheid was het beter te lijden dan er bevrijd van te zijn. En dat terwijl de zieke Paulus een bode van God is (Galaten 4:12-15).
God kan en wil genezen, maar niet altijd. Ziekte is niet per se een teken van zonde of geestelijke zwakheid. God geneest niet op grond van de rechtvaardigheid van een mens, want dan zouden alle rechtvaardigen gezond moeten zijn. Jezus genas zelfs mensen die niet tot inkeer kwamen (Lukas 17:17-19).
Gewoonlijk is het Gods wil om ziekte te genezen. De meeste mensen gaan niet dood wanneer ze ziek worden. Vaak hebben ze geen dokters en medicijnen nodig. God streeft genezing na in Zijn schepping, maar soms geneest ziekte niet spontaan. Dan moeten we er mee leren leven tot Zijn eer, er mee sterven tot Zijn eer, of wonderlijk genezen worden tot Zijn eer. Onze vraag om genezing mag samengaan met: ‘Maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt.’ (Mattheüs 26:39).