7 april 2025

Wie verlangt, die gelooft!

In antwoord 60 van de Heidelbergse Catechismus leer je te belijden dat je alleen door een oprecht geloof in Jezus Christus rechtvaardig bent. Dat roept bij jou misschien de vraag op: ‘Maar hoe kan ik dan weten of mijn geloof echt is?’ In zijn uitleg van de Apostolische Geloofsbelijdenis gaat Caspar Olevianus (1536-1587) op die vraag in.

Vraag. De boze vijand zou tegen je kunnen zeggen: ‘Dit geldt allemaal alleen maar voor de gelovigen en voor niemand anders, maar jouw geloof is nog veel te zwak!’ Hoe reageer je dan?

Dan is dit mijn antwoord: Wie van harte verlangt te geloven, die gelooft. Christus zegt immers: ‘Zalig zijn zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden’ (Mattheüs 5:6). Jesaja en de evangelist Mattheüs zeggen dat Christus van Zijn Vader een bevel heeft gekregen dat Hij ook getrouw uitvoert: ‘Het geknakte riet zal Hij [Christus] niet breken en de walmende vlaspit zal Hij niet doven’ (Mattheüs 12:20; Jesaja 42:3).

Daarom denk ik als volgt. Ik verlang er van harte naar om me tegen alle ongeloof te verzetten. Ik heb heel veel zonden gedaan en daar wil ik niet ook nog eens de allerzwaarste zonde toevoegen, namelijk dat ik de genade van de Zoon van God zou afwijzen. Nee, ik verlang ernaar me van harte te onderwerpen aan Gods bevel. Dat bevel is dat ik in Zijn Zoon moet geloven en op Hem moet vertrouwen.

Daarom verzeker en vertroost ik me ook op grond van Gods Woord dat getuigt: ieder die zo gezind is, is een oprechte gelovige; zo iemand heeft Christus nog nooit verstoten. Je ziet dat bijvoorbeeld in Markus 9:24, waar Christus een man opricht en aanneemt die in zichzelf een zwak geloof ziet en dat ook belijdt: ‘Ik geloof, Heere! Kom mijn ongeloof te hulp.’

Verder is het geloof niet mijn werk, maar Gods werk in mij. Daarom hoop ik dat Hij mij niet alleen dit begin van een oprecht geloof – een honger en dorst naar de gerechtigheid – heeft gegeven, maar dat Hij mij ook tot het einde toe in dat geloof zal versterken. Ja, ik vertrouw hierop met mijn hele hart. Hij heeft immers beloofd dat Hij zowel het willen als het volbrengen in mij zal werken (zie Filippenzen 2:13). ‘En God is getrouw: Hij zal niet toelaten dat u verzocht wordt boven wat u aankunt’ (1 Korinthe 10:13).

In de tweede plaats moet je deze aanvechting weerstaan en proberen te overwinnen door de tweede weldaad die Christus in ons werkt [namelijk, de wedergeboorte]. Als je in je leven iets daarvan bespeurt, mag je daaruit de conclusie trekken dat in jou dan ook dat aanwezig waaruit die wedergeboorte voortvloeit, namelijk een oprecht geloof waardoor je deel hebt aan Christus.

Caspar Olevianus, De vaste grond. Dat is de articulen van het oud, waarachtig, ongetwyfeld christelyk geloof, Amsterdam: Johannes Wessing, 1778, 178-179. – Hertaling: Kees de Wildt.

Meer toerusting