Sjaloom. Mijn naam is Naftali Ben Abraham. Ik ben geboren in Haifa, in Palestina, wat vandaag Israël is. Ik ben geboren in een Chabad – Lubavitch familie, en groeide op volgens de tradities van de ultraorthodoxe groepering. En toen, in 1967, was er een grote oorlog in het Midden-Oosten, die slechts zes dagen duurde. Ons bataljon, ik was een Israëlische soldaat, lag aan de voet van de Mitla pas. Ons doel hier was om Israël te verdedigen tegen elke Egyptische aanval vanuit het zuiden. Deze Egyptische tank kwam over de pas. Een Israëlische antitankgranaat raakte de tank en de tank vloog in brand. Nu, als je in een tank bent die in brand vliegt, is het beste wat je kan doen er zo snel mogelijk uitklimmen, omdat de munitie binnenin instabiel wordt en uiteindelijk explodeert. Je kunt dan beter niet meer in de tank zijn. Terwijl die Egyptische soldaat uit de tank probeert te klimmen, komt er vanuit een andere hoek Israëlisch mitrailleurvuur en raakt deze arme man. Hier hoorde ik voor de eerste keer in mijn leven de stem van God. Ik was heel religieus, hield de geboden, ging naar de sjoel en legde de tefilim iedere dag. Toch had ik nooit de stem van God gehoord. In feite geloofde ik zelfs niet dat God sprak tot mensen. Ik dacht, God is in de hemel, de mens is op de aarde. Laat daarom uw woorden weinig in aantal zijn, zoals Prediker zegt.
Ik was geen slechte man. Ik was een religieus man. Ik was niet aan de drugs of alcohol, ik ging niet achter meisjes aan, of dat soort dingen. Maar in de Thora las ik in de profeet Jesaja: “Ik delg uw overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk. Keer tot Mij terug, want Ik heb u verlost.” Of ik las in de Psalmen: “Welzalig is hij van wie de overtreding vergeven, van wie de zonde bedekt is. Welzalig de mens wie de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is.” Maar dat was niet mijn ervaring. Ik las erover, maar ervoer het niet. Ik vroeg vaak aan de rabbijn: “Hoe kan ik weten dat de Almachtige mij zal accepteren als ik straks voor Hem sta?” En de rebbe zei slechts: “Leg de tefilim, hou de geboden, kom naar de synagoge.” “Maar rebbe, ik heb dat gedaan sinds ik klein was. U weet dat.” “Mijn zoon, niemand kan dit weten. Doe gewoon je best om je aan de geboden te houden en misschien zal God genadig zijn, wanneer je voor Hem staat.” Dat hielp mij in het geheel niet. En op het moment, dat deze arme man stierf, deze Egyptische man, sprak God tot mij. Alles wat Hij zei was: “Wat als jij in die tank had gezeten?” En op dat moment realiseerde ik mij dat al mijn leggen van de tefilim, het houden van de geboden, was als vuilnis, als vuile vodden, in Gods heilig aangezicht, in het heilige aangezicht van HaShem. Wat moest ik nu doen? Hoe meer ik hierover nadacht, hoe meer ik mij inspande om religieus te zijn, hoe schuldiger ik me voelde. Al deze beloften betekenden niets voor mij. Maar toen las ik in Jeremia een andere waarschuwing: “Arglistig is het hart, boven alles, ja, ongeneeslijk is het, wie zal het kennen?” Ha, dat is mijn hart, maar hoe kan ik dat veranderen en weten dat mijn zonde vergeven is? Dat was het grote probleem. En hoe meer ik het probeerde, hoe minder het lukte.
Hoe kan ik weten dat de Almachtige mij zal accepteren als ik straks voor Hem sta?
Toen besloot ik om naar Engeland te gaan. In Engeland gaf iemand mij een hele Bijbel met dat ketterse stuk achterin, het Nieuwe Testament. Toen ik dat zag, leek het mij beter de rabbijn te vragen of ik dit mocht lezen. Dus vroeg ik: “Rebbe, kan ik dit lezen?” Hij had een lange baard, niet een korte zoals de mijne, en hij zei: “Mijn zoon, als je dit leest, zul je vervloekt zijn.” Ik wilde niet vervloekt worden. Wie wil er vervloekt worden? Dus stelde hij voor dat ik hem zou weggooien of weggeven. Maar dat kon ik niet doen. Het bevatte de Thora. Dus legde ik hem in mijn slaapkamer en toen kwam de dag dat ik hem wilde lezen. Maar ik wilde niet vervloekt worden. Toen kreeg ik een goede inval. Ik pakte de Bijbel, haalde een zaklamp, ging in bed, trok de deken over mij heen en ging de Bijbel lezen bij het licht van de lamp. Nu zou God mij niet kunnen zien. Het is dwaasheid, zoals een kind zegt: “Je kan me niet zien”. Maar dat is werkelijk wat ik deed.
En ik stond versteld over de inhoud. Dit was het evangelie van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham en het werd gevolgd door al onze koningen. Wat doen de heidenen met ons boek? Ik stond versteld. Je kunt het eerste evangelie in twee, drie uur doorlezen, zoals ik die nacht deed. En deze persoon Jezus, die steeds terug kwam, trok mij aan en tegelijk wist ik dat het niet Joods was. Wat moest ik doen?
Ik belde de man van wie ik de Bijbel had gekregen. Hij nodigde mij uit om zondag de dag bij hen thuis door te brengen. Ik zei: “Oké”, en ging naar zijn huis. En binnen een half uur na aankomst, gaf hij mij de sleutel van de voordeur en zei: “Kijk, zelfs als we hier niet zijn, laat jezelf gerust binnen, want dit huis behoort aan God. Wij zijn slechts rentmeesters over wat aan God behoort.” En een half uur later vroeg hij: “Wij gaan naar de kerk. Ga je mee?” Ik zei: “Nee, ik ben Joods. Ik ga nooit naar de kerk.” “Oké,” zei hij, “doe alsof je thuis bent. Over twee uur zijn we terug.” ’s Avonds kwamen zij bij elkaar en lazen een stukje uit Genesis over Abraham. Ik werd een beetje nijdig en zei: “Hé, Abraham is onze profeet. Jullie hebben jullie Jezus!” Hij zei: “Wat zeg je iedere sabbat? Shema Israel Adonai Eloheinu, Adonai echad. Luister, Israël! De HEERE, onze God, de HEERE is één! Daarom zult u de HEERE, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw kracht. U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.” “Oké”, zei hij, “waarom zeg je dit?” Ik krabde mijn hoofd. “Rabbijn Moshe zegt het. Mozes zegt dat we dit moeten zeggen. En hoe dan ook, het is traditie.” “Nee,” sprak hij, “Je zegt dit omdat het waar is. Er is slechts één ware God, de God van Abraham, Izak en Jakob. En wij heidenen zijn zo bevoorrecht dat wij jullie God mogen aanbidden.” Dit was de eerste keer dat ik dat hoorde.
Die avond zat ik in de auto, rechtstreeks naar de rabbijn. “Rebbe, rebbe, weet u dat de christenen onze God aanbidden?” “Nee dat doen ze niet. Zij aanbidden Jezus.” Maar dat was de eerste stap. En langzamerhand ging ik vaker naar dat huis. En uiteindelijk nodigden ze mij uit voor de bijeenkomst met jonge mensen en legden mij meer gedetailleerd uit wat het Oude Testament, zoals zij de Tenach noemen, zegt en het verbaasde mij om zulke teksten te lezen. En het verbaasde mij om te lezen in Ezechiël: “Waarom zou u sterven, huis van Israël? Ik schep immers geen behagen in de dood van een stervende. Bekeer u, maak u een nieuw hart en een nieuwe geest. Waarom zou u sterven, huis van Israël? Bekeer u.” En toen ik dat las, realiseerde ik mij dat ik iets moest doen. Met een van mijn vrienden knielde ik neer en bad het gebed dat de christenen het zondaarsgebed noemden. Op dat moment was mijn last zo groot, als een zware steen op mijn schouders. En God vergaf mijn zonden. In dat huis leerde ik vele dingen. Ik zag bijvoorbeeld dat ieder een Bijbel had. En ieder had hier en daar kleine stukjes onderstreept. Voor mij was dat heel aanstootgevend. Voor ons is dit een heilige Bijbel en wij hebben zelfs een jad, als een vinger om mee te lezen. En hier maakten christenen graffiti op alles waarvan zij zeggen dat het heilig is. Ik kon dat niet begrijpen. Veel van zulke kleine dingen maakten mij nieuwsgierig. Het kostte mij moeite, komend vanuit een Lubavitch achtergrond.
Het was niet eenvoudig om Jesjoea als mijn persoonlijke Redder te aanvaarden. Maar ik heb ontdekt dat het niet door kracht, niet door geweld, niet door bezieling, niet door zoeken, niet door veel inspanning, niet door toewijding is, maar door mijn Geest zegt de Heere in Zacharia. Toen ik dat las, realiseerde ik mij dat God naar beneden moest komen en ons de ogen openen. Wij kunnen deze waarheden zelfs niet zien, alleen als God in genade naar beneden komt en onze harten opent zodat we zien dat we zondaars zijn en onze zonde belijden. En het is slechts als we dat doen, dat het Nieuwe Testament heel duidelijk leert dat als wij onze zonden belijden, Hij getrouw en rechtvaardig is om onze zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. En toen ik dat met mijn vriend deed, stroomden vrede en vreugde binnen. Maar natuurlijk is dat slechts het begin. Daarna moet je dit nieuwe leven dat God je geeft gaan leven, dit nieuwe hart en geest. Maar dit is slechts het begin. Je gaat dan zwemmen tegen de stroom in. En dan beginnen de problemen pas echt.
Toen ik dat las, realiseerde ik mij dat God naar beneden moest komen en ons de ogen openen.
Ik vraag je het te proberen. Spreek gewoon deze tekst tot God en zeg: “Heere, U heb beloofd dat als wij onze zonden belijden, U zegt dat u getrouw bent en onze zonden vergeeft; U heeft gesproken in Jesaja: ‘Ik delg u overtredingen uit als een nevel’; U sprak in de Psalmen: ‘Ik zal de man vergeven die tot Mij komt. Gezegend is de man wiens zonden niet worden aangerekend’. Probeer het. Neem God op zijn Woord. Zeg: “God, U hebt het beloofd, ik wil rein staan voor U, zodat ik kan weten, dat als ik voor U sta, er geen lijken in de kast zijn. Met alles is afgerekend. Halleluja. Amen.”